ECLI:NL:RBDHA:2022:7224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met langdurig verblijf in Nederland en de gevolgen van een terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, die sinds zijn zesde levensjaar onafgebroken in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat het terugkeerbesluit dat aan de maatregel ten grondslag was gelegd niet rechtsgeldig was. Eiser had geen gelegenheid gekregen om zijn belangen naar voren te brengen voordat het terugkeerbesluit werd genomen, wat in strijd was met de vereisten van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eiser onvoldoende waren meegewogen en dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht was. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser, en kende hem een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige detentie van 19 dagen. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheid in de besluitvorming van verweerder essentieel is, vooral gezien de kwetsbaarheid van de vreemdeling en de ingrijpende gevolgen van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12707

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] in Marokko, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft geen tolk opgeroepen omdat eiser 38 jaar in Nederland verblijft en de Nederlandse taal volledig beheerst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling van het beroep heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 19 juli 2022 heeft verweerder een verslag van een op 19 juli 2022 gehouden vertrekgesprek aan het dossier toegevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om dit vertrekgesprek bij de beoordeling van het beroep te kunnen betrekken. Partijen hebben hier ook niet om verzocht.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser is thans 46 jaar oud en verblijft volgens de gegevens van verweerder ruim 38 jaar onafgebroken in Nederland. Eiser heeft verklaard reeds op 6-jarige leeftijd met zijn ouders naar Nederland te zijn gekomen, dus thans 40 jaar in Nederland te wonen, thans bij zijn ouders te wonen en zorg te dragen voor zijn ouders. In het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel heeft eiser onder meer verklaard dat hij in Nederland de basisschool en de LTS heeft doorlopen, al zijn dierbaren in Nederland wonen, niemand in Marokko heeft, de Marokkaanse taal niet spreekt, een 6 jaar-durende affectieve relatie heeft, zijn schulden nagenoeg heeft afgelost en een positieve weg is ingeslagen. Ter zitting heeft eiser op vragen van de rechtbank onder meer verklaard dat het nu goed met hem gaat maar dat hij reeds gedurende lange tijd kampt met verslavingsproblematiek, waarbij hij steeds actief hulp heeft gezocht om deze problematiek zoveel mogelijk onder controle te houden. Zijn verslaving ziet op heroïne- en cocaïnegebruik. Thans is de verslaving, voor zover mogelijk, onder controle omdat hij is ingesteld op methadon. Eiser is vaak met justitie in aanraking gekomen en is meerdere malen tot het ondergaan van vrijheidsstraffen veroordeeld. Op vragen van de rechtbank heeft eiser verklaard dat al zijn delicten voortkomen uit zijn verslaving en zijn gepleegd om te kunnen voorzien in zijn eigen gebruik. Het ISD-traject dat eiser in het verleden in het kader van een strafoplegging heeft doorlopen, is positief afgerond. Eiser heeft onder begeleiding van een mentor zes jaar in Druten gewerkt en naar tevredenheid van zijn werkgever plaatwerk verricht. Eiser is gehuwd geweest, maar heeft na zijn scheiding een terugval in zijn verslaving gehad en wederom Opiumwet-gerelateerde delicten gepleegd. Eiser kan voor zijn methadongebruik terecht in De Stek/ De Tussenvoorziening in Utrecht waar hij ook wordt begeleid door een vaste mentor en de hulp krijgt die hij ook zelf actief vraagt. Eiser heeft voorts, nadat de rechtbank heeft uitgelegd dat het uitzitten van straffen en het dus “afrekenen met justitie” los staat van vreemdelingrechtelijke gevolgen van het plegen van strafbare feiten, op vragen van de rechtbank geantwoord dat hij “bezig was” met de verkrijging van het Nederlanderschap.
4. Op 22 februari 2022 heeft verweerder een voornemen uitgebracht om tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiser over te gaan en een inreisverbod van 10 jaar op te leggen. Eiser stelt deze brief niet te hebben ontvangen en uitsluitend daarom niet te hebben gereageerd op het voornemen. Hij kan zich namelijk niet vinden in het intrekken van zijn verblijfsvergunning omdat hij zichzelf als Nederlander beschouwt.
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft verweerder daadwerkelijk beslist om de verblijfsvergunning vanaf 23 mei 2019 in te trekken en een inreisverbod van 10 jaar op te leggen. In dit besluit is overwogen dat eiser mogelijk sinds zijn komst naar Nederland in 1984 al een verblijfsrecht, had maar dat de beslismedewerker van verweerder “
die gegevens niet uit het dossier kan halen” en dat het eerste verblijfsrecht van eiser dat bekend is, start op 28 december 1994.
5. Eiser is op 1 juni 2022 in strafdetentie geplaatst en vanuit de strafrechtketen op 2 juli 2022 aansluitend aan deze detentie overgedragen aan de vreemdelingenketen en in vreemdelingbewaring gesteld. Verweerder heeft het betreffende stuk waarin deze overdracht na strafrechtelijk ontslag wordt gerelateerd niet aan het dossier toegevoegd, maar deze feiten blijken voldoende uit de andere dossierstukken en komen overeen met de verklaringen van eiser. De rechtbank zal aan het ontbreken van dit document dan ook geen gevolgen verbinden.
6. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven eiser ook te vertegenwoordigen in de reguliere procedure en in die hoedanigheid bezwaar op nader aan te voeren gronden te hebben gemaakt tegen de intrekking van het verblijfsrecht en de uitvaardiging van het inreisverbod voor de duur van 10 jaar. Gemachtigde van verweerder heeft op vragen van de rechtbank naar de stand van zaken in de reguliere procedure aangegeven dat de gemachtigde van eiser heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden en dit uitstel ook heeft verkregen. Op vragen van de rechtbank waarom hij, nu eiser in bewaring is gesteld op grond van dit reguliere besluit, uitstel heeft gevraagd, heeft gemachtigde van eiser aangegeven in afwachting te zijn van stukken om gronden te kunnen formuleren en niet te weten wat de persoonsgegevens zijn van de mentor die eiser gedurende zijn zesjarige dienstverband heeft begeleid. Eiser heeft daarop de naam van zijn mentor ter zitting verstrekt aan zijn gemachtigde. Gemachtigde van eiser heeft op vragen van de rechtbank voorts aangegeven de rechtbank, zittingsplaats Utrecht, die is aangewezen door het CIV om het bezwaar te behandelen, niet te hebben verzocht om een zeer spoedige behandeling van het bezwaar ondanks dat eiser in bewaring is gesteld en de feitelijke uitzetting was gepland op 19 juli 2022. Gemachtigde van eiser heeft evenmin bezwaar tegen de feitelijke uitzetting gemaakt ondanks dat er nog geen rechterlijke toets heeft plaatsgevonden van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning en oplegging van het zware inreisverbod met een duur van 10 jaar. De rechtbank heeft eiser daarop gevraagd of hij medewerking heeft verleend aan de op 17 juli 2022 geplande covidtest. Eiser heeft verklaard zijn medewerking te hebben geweigerd. Verweerder heeft daarop, desgevraagd, bevestigd dat om die reden de op 19 juli 2022 geplande vlucht is geannuleerd en de feitelijke uitzetting niet op korte termijn kan plaatsvinden.
7. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting, nadat hij in de gelegenheid is gesteld beroepsgronden aan te voeren, aangegeven enkel bezwaar te hebben tegen het inreisverbod en zich aan het oordeel van de rechtbank te refereren ten aanzien van de maatregel van bewaring.
8. De rechtbank overweegt dat de verplichting om de rechtmatigheid van de oplegging en de voortduring van de maatregel (óók) ambtshalve te onderzoeken en te beoordelen voortvloeit uit het Unierecht en dat deze verplichting te meer geldt indien in het geheel geen beroepsgronden worden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dus, gelet op het ingrijpende karakter van vrijheidsontneming en om een doeltreffende voorziening in rechte te bieden, de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
9. De rechtbank komt na een ambtshalve beoordeling tot de conclusie dat de oplegging van de maatregel om meerdere op zichzelf staande redenen niet rechtmatig is en de opheffing moet worden bevolen en de invrijheidstelling moet worden gelast. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Terugkeerbesluit
10. Het besluit tot intrekking en het inreisverbod staan in deze procedure niet ter toetsing. Gelet op de grondslag van de maatregel valt de vraag of het in het intrekkingsbesluit vervatte terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd wél onder de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel. Indien het terugkeerbesluit niet aan de vereisten voldoet en/of niet ten grondslag kan worden gelegd aan de bewaring, maakt dit immers de maatregel van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank zal dan ook beoordelen of dit terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd.
11. In het besluit van 18 mei 2022 is onder meer het navolgende overwogen
(…)
Besluit
Ik trek uw verblijfsvergunning in vanaf 23 mei 2019.
Dit is een terugkeerbesluit. U moet Nederland en de Europese Unie meteen
verlaten.
Ik leg u een zwaar inreisverbod op voor de duur van 10 jaren.
(…)
Uit uw dossier blijkt dat u op 9 januari 1984 Nederland bent ingereisd. Mogelijk had u sinds die datum ook verblijfsrecht bij uw ouder(s), maar ik kan die gegevens niet uit uw dossier terughalen. Van u is eerst verblijfsrecht bekend sinds 28 december 1994. Vanaf die datum bent u in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke laatstelijk is verlengd tot 1 november 1998. Sinds 11 september 1998 hebt u een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Volgens de Basisregistratie personen hebt u zich op 13 augustus 1992 gevestigd in Nederland. Ik ga er echter vanuit dat u feitelijk vanaf 9 januari 1984 in Nederland verblijft.
Bij brief van 22 februari 2022 heb ik een voornemen gestuurd naar uw laatst bekende adres volgens de Basisregistratie Persoonsgegevens (Brp). Volgens de Brp is dat sinds 1 oktober 2018 een postadres, te weten Stadsplateau 1 BD, 3521 AZ Utrecht. Ik heb geen reactie van u ontvangen. Ingevolge artikel 4.37, lid 1, Vreemdelingenbesluit rust op u de plicht om bij wijziging van uw adres, woon –of verblijfplaats de Minister hiervan binnen vijf dagen in kennis te stellen. Ik heb van u geen gegevens over een eventuele wijziging ontvangen.
Ik kan dan ook zonder dat u hebt gereageerd op mijn voornemen dit besluit nemen.
(…)
Omdat ik geen reactie van u heb ontvangen, bent u ook niet gehoord over het voornemen om uw verblijfsvergunning in te trekken. U bent ook niet gehoord over mijn voornemen om te bepalen dat een terugkeerbesluit wordt genomen en een inreisverbod wordt opgelegd.
(…)
Mijn besluit is niet in strijd met artikel 8 EVRM. (…) Volgens de Basisregistratie Personen bent u twee maal gehuwd geweest en zijn beide huwelijken op respectievelijk 15 mei 2013 en op 3 november 2016 ontbonden. Er is geen sprake van een geregistreerd partnerschap en er zijn geen kinderen geregistreerd.
Ik heb ook geen gegevens waaruit ik moet concluderen dat u samen met een partner een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie hebt. Er zijn geen aanwijzingen dat u op een andere manier beschermingswaardig familieleven uitoefent in Nederland.
(…)
Ik ga er vanuit dat u feitelijk vanaf 1984 in Nederland verblijft. Dat is ruim 37 jaar verblijf in Nederland en dat weegt in uw voordeel. Daarnaast stel ik vast dat u in de periode van 1994 tot en met 2021 met regelmaat bent veroordeeld voor een reeks misrijven. U hebt in totaal ruim acht jaar gevangenisstraf opgelegd gekregen.
(…)
U hebt privéleven in Nederland en u hebt er belang bij om wegens dat privéleven in Nederland te blijven. De Nederlandse overheid heeft er belang bij dat u uit Nederland verwijderd wordt vanwege het openbare orde gevaar dat van u uit gaat.
(…)
Bijzondere omstandigheden
U hebt niet gereageerd op mijn voornemen. Er zijn mij geen bijzondere omstandigheden bekend die maken dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van uw privéleven in Nederland.
(…)
U hebt niet gereageerd op mijn voornemen. Uit niets blijkt dat u niet opnieuw een delict zult plegen.
(…)
U hebt niet gereageerd op mijn voornemen en u hebt geen gegevens overgelegd over uw persoonlijke situatie. Ik heb geen concrete aanwijzingen dat u niet opnieuw een misdrijf zult plegen. Daarom vormt u een ernstige en actuele dreiging voortkomend uit uw persoonlijk gedrag waarmee een fundamenteel belang van de samenleving wordt aangetast.
(…)
U hebt geen omstandigheden aangevoerd die zodanig bijzonder zijn dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van uw privéleven in Nederland. Uw persoonlijk belang weegt niet op tegen het zwaarwegend belang van de
Nederlandse Staat, dat is gediend met een veilige samenleving en openbare orde. Er kan dan ook inmenging plaatsvinden in het privéleven dat u uitoefent in Nederland.
(…)
Een vreemdeling die geen recht meer heeft op verblijf in Nederland krijgt een terugkeerbesluit. Omdat u geen verblijfsrecht meer hebt, moet u Nederland verlaten. De vertrektermijn is normaal gesproken een periode van vier weken.
Wegens uw openbare orde schendingen en de verwachting dat u door zult gaan met het plegen van misdrijven bepaal ik dat u een vertrektermijn wordt onthouden.
(…)
De IND ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. Alle relevante feiten en omstandigheden worden hierbij betrokken. U hebt geen relevante feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel zou zijn. U moet dan ook Nederland en de EU onmiddellijk verlaten.
(…)
Ik kan wegens humanitaire of andere redenen afzien van een inreisverbod (artikel 66a, lid 8, Vw). Wat u hebt aangevoerd is onvoldoende om wegens humanitaire redenen af te zien van het inreisverbod.
(…)
12. Artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn bepaalt het navolgende:
Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:
a.
a) het belang van het kind;
b) het familie- en gezinsleven;
c) de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,

en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.

13. De rechtbank overweegt dat in dit besluit geen separate overwegingen aan het terugkeerbesluit zijn gewijd en dit terugkeerbesluit als zodanig niet van een motivering is voorzien. Het besluit vermeldt enkel dat “dit een terugkeerbesluit is”. De intrekking is wel gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is gehoord alvorens dit terugkeerbesluit is genomen. Eiser heeft aangegeven dat hij het voornemen niet heeft ontvangen. Verweerder heeft gemotiveerd wat hij heeft gedaan om het voornemen juridisch op juiste wijze uit te reiken, maar heeft niet onderbouwd dat eiser dit voornemen ook daadwerkelijk heeft ontvangen. In ieder geval staat vast dat verweerder bij het opleggen van het terugkeerbesluit geen rekening heeft
kunnenhouden met argumenten van eiser die zien op zijn familie- en gezinsleven, zijn gezondheidstoestand en het eerbiedigen van het beginsel van non-refoulement, eenvoudigweg omdat eiser niet mondeling en/of schriftelijk heeft gereageerd op het voornemen. Dit betekent dus dat bij het nemen van het terugkeerbesluit niet is voldaan aan de vereisten die artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn stelt. De intrekking van het verblijfsrecht is weliswaar voorzien van een motivering, maar het toetsingskader voor een intrekking en de weging van persoonlijke omstandigheden bij het intrekken van een verblijfsrecht is niet eensluidend aan het doel en de motivering van het opleggen van een terugkeerbesluit.
14. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangegeven dat eiser wel is gehoord over zijn bewaringsmaatregel en daarbij ook de terugkeer aan de orde is gekomen, overweegt de rechtbank dat de in het bewaringsgehoor gestelde vragen in een ander kader aan de orde zijn geweest. In het betreffende gehoor is uitgelegd dat een uitzettingstraject wordt opgestart en zijn vragen gesteld om te bezien of kon worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Dit zijn dus geen vragen die verband houden met het opleggen van een terugkeerplicht en dienen dan ook niet om verweerder in staat te stellen te voldoen aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit artikel 5 Terugkeerrichtlijn. Bovendien dient eerst een terugkeerplicht te zijn vastgesteld voordat vragen over een mogelijk op te leggen maatregel relevant zijn. Vragen over de mogelijke oplegging van een maatregel, dan wel lichter middel, komen dan ook pas aan de orde nadat en terugkeerbesluit is genomen en een terugkeerbesluit kan alleen worden genomen als wordt voldaan aan artikel 5 Terugkeerrichtlijn. Verweerder kan alleen voldoen aan de vereisten van artikel 5 Terugkeerrichtlijn als hij zich ook vergewist van de belangen waarmee rekening moet worden gehouden en dus ook feitelijk beschikt over informatie om die belangen te onderkennen en te betrekken bij zijn besluitvorming.
15. Blijkens het verslag van het bewaringsgehoor zijn aan eiser in dit verband de navolgende vragen gesteld:
(…)
Wilt U terug naar Marokko?
A: Nee, waar moet ik naar toe. Ik ben Nederlander. Ik heb helemaal niets daar. Zelfs de taal
spreek ik niet.
V: Maar kunt u terug naar Marokko?
A: Nee, ik heb al mijn dierbaren hier. Nogmaals ik ben een halve kaaskop.
V: Maar waarom kunt u dan niet terug?
A: Ik weet niet eens de naam van mijn geboortestad uit te spreken. Ik ken alleen Utrecht en ben een Utrechter. Ik heb de basisschool gehad en LTS gedaan.
V: Vreest U voor vervolging in uw land?
A: Ik heb daar geen leven. Ik kan me dan beter ophangen.
(…)
16. Verweerder heeft ter zitting in reactie op vragen van de rechtbank aangegeven dat indien wel wordt gehoord over een op te leggen terugkeerbesluit, dit doorgaans in hetzelfde gehoor plaatsvindt als waarin de vreemdeling wordt gehoord om te kunnen beslissen of tot in bewaring stelling moet worden overgegaan. De rechtbank overweegt dat dit argument niet afdoet aan de vaststelling dat in de onderhavige procedure geen sprake is van een terugkeerbesluit waarop de maatregel kan worden gebaseerd. De vraag in het bewaringsgehoor door de inspecteur van politie of eiser vreest voor vervolging in het land van herkomst is geen volwaardige beoordeling zoals de Terugkeerrichtlijn dit vereist van de vraag of terugkeer leidt tot refoulement. Het verbod op refoulement is immers absoluut en vereist dus een gedegen beoordeling waarbij een enkele vraag wat eiser zijn eigen mening is niet volstaat. Eiser heeft weliswaar geen asiel aangevraagd, maar dit kan in dit kader bezwaarlijk als relevant worden aangemerkt omdat aan eiser verblijf op reguliere gronden was toegestaan. Om een grondige refoulement beoordeling te kunnen verrichten zal eiser dus moeten worden gehoord. Ook de andere belangen waarvan de Terugkeerrichtlijn in artikel 5 uitdrukkelijk voorschrijft dat hier rekening mee moet worden gehouden bij de oplegging van een terugkeerrichtlijn vereisen een zorgvuldige beoordeling en een gehoor waarin eiser naar deze belangen wordt gevraagd. Dit geldt temeer nu eiser reeds 38 jaar in Nederland verblijft, zijn familie en partner in Nederland verblijven, hij de Marokkaanse taal niet (meer) spreekt en hij bovendien kampt met een jarenlange verslavingsproblematiek. Het is bovendien de vraag of in een situatie als de onderhavige, waar eiser niet is gehoord alvorens het besluit tot intrekking is genomen, een meeromvattende beschikking kan worden genomen in die zin dat dit besluit ook een terugkeerverplichting behelst zonder dat eiser hierover is gehoord. De rechtbank verwijst in dit verband naar de “TQ-uitspraak” van de Afdeling van 8 juni 2022 waar de Afdeling heeft geoordeeld dat “de nationale meeromvattende beschikking” niet altijd in overeenstemming is te achten met het Unierecht, althans er omstandigheden blijken te zijn die met zich brengen dat er geen verplichting bestaat om gelijktijdig met het vaststellen dat er geen of niet langer sprake is van rechtmatig verblijf ook een terugkeer besluit te nemen (ECLI:NL:RVS:2022:1531).
17. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat in het geval van eiser de uitzonderlijke omstandigheid zich voordoet dat een terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag wordt gelegd zonder dat de derdelander hierover is gehoord. Doorgaans zal een terugkeerbesluit zijn vervat in een meeromvattende beschikking op een asielaanvraag of wordt een terugkeerbesluit direct voorafgaand aan de oplegging van een maatregel opgelegd waarbij de derdelander gelijktijdig wordt gehoord over het terugkeerbesluit en de maatregel. Ook indien een terugkeerbesluit wordt genomen in een reguliere procedure zal doorgaans een terugkeerbesluit in rechte vaststaan en is de derdelander dus (ook) gehoord over zijn terugkeerverplichting voordat dit terugkeerbesluit als grondslag dient voor een in bewaring stelling.
18. In de onderhavige procedure is eiser niet gehoord voordat een terugkeerbesluit is genomen en heeft hij ook feitelijk niet op andere wijze argumenten aangedragen die verweerder in staat hebben gesteld om te voldoen aan de eisen die artikel 5 Terugkeerrichtlijn stelt. Dit heeft tot gevolg dat het terugkeerbesluit dat is vervat in de beschikking van 18 mei 2022 waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt en op welk bezwaar eiser nog niet is gehoord, niet ten grondslag kan worden gelegd aan de onderhavige maatregel van bewaring. Dat zou wellicht anders zijn nadat eiser zou zijn gehoord en het terugkeerbesluit aanvullend zou zijn gemotiveerd naar aanleiding van dit gehoor, maar daarvan is nu geen sprake.
Het is niet aan de rechtbank om in deze procedure te beoordelen of het besluit, voor zover het de intrekking behelst, rechtmatig is.
Er is echter geen sprake van een rechtsgeldig terugkeerbesluit omdat verweerder in strijd met artikel 5 Terugkeerrichtlijn geen rekening heeft gehouden met de in deze bepaling genoemde belangen omdat eiser deze belangen niet heeft aangedragen, terwijl verweerder hier eenvoudig naar had kunnen vragen voorafgaand aan oplegging van de maatregel en deze belangen had kunnen betrekken bij een eventueel aanvullend gemotiveerd terugkeerbesluit.
Het is niet aan de rechtbank om in deze procedure onder verwijzing naar het Unierecht en de recente duiding daarvan door het Hof van Justitie te concluderen dat indien er geen sprake is van een rechtsgeldig terugkeerbesluit, er ook geen grondslag is voor het uitvaardigen van een inreisverbod. Dit zal de rechtbank dan ook niet expliciet vaststellen.
19. Het lijkt er naar het oordeel van de rechtbank op, zoals dit ter zitting ook met partijen is besproken, dat sprake is geweest van “automatische processen” waarbij de belangen van eiser onvoldoende in acht zijn genomen.
Eiser is eerst strafrechtelijk gedetineerd. Tijdens deze detentie is geconstateerd dat verweerder op 18 mei 2022 een terugkeerbesluit heeft genomen en vervolgens is besloten dat eiser aansluitend aan strafrechtelijke detentie moest worden overgedragen aan de vreemdelingenketen om de feitelijke uitzetting ter hand te nemen en te beslissen of eiser daartoe in bewaring zou moeten worden genomen. Kennelijk heeft niemand zich gerealiseerd dat op het moment dat tot oplegging van de maatregel werd besloten, eiser niet was gehoord over zijn terugkeerplicht en kennelijk heeft niemand bedacht dat, gelet op de aanzienlijke en ingrijpende gevolgen van het besluit van 18 mei 2022, uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht in de besluitvorming. Indien dit wel was geschied zou, naar het oordeel van de rechtbank, de keuze zijn gemaakt om eiser in de gelegenheid te stellen de procedure waarin hij een rechtsmiddel tegen dit besluit aanhangig heeft gemaakt in Nederland af te kunnen wachten. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder juridisch bevoegd is tot het gelijktijdig entameren van deze procedures en dat het aan eiser en meer specifiek de gemachtigde van eiser is om te voorkomen dat eiser wordt uitgezet voordat de reguliere procedure is afgerond. De rechtbank overweegt dat een gemachtigde dit ook kan bewerkstelligen, althans kan trachten te bewerkstelligen. Het is echter aan het bestuursorgaan om zorgvuldig te werk te gaan indien hij een besluit neemt waarin na een verblijf van 38 jaar in Nederland wordt overgegaan tot verblijfsbeëindiging en uitvaardiging van een inreisverbod en hij op grond van dit besluit ook tot feitelijke uitzetting wil overgaan. Deze eis aan een bestuursorgaan geldt te meer in het geval de rechtszoekende kwetsbaar is. Eiser is een derdelander, de inzet van beide procedures is aanzienlijk en eiser kampt met langdurige verslavingsproblematiek die, zo blijkt uit het besluit, tot vrijheidsstraffen met een totale duur van acht jaar heeft geleid en in die zin dus zijn leven beheerst. De rechtbank overweegt dat eiser gelet op deze verslavingsproblematiek meer dan gemiddeld kwetsbaar is en verweerder juist dan een grote verantwoordelijk draagt om uiterste zorgvuldigheid te betrachten. Automatismen waarbij tot inbewaringstelling wordt overgegaan omdat er een meeromvattend intrekkingsbesluit is genomen geven geen blijk van deze vereiste zorgvuldigheid.
20. De rechtbank overweegt ten aanzien van het terugkeerbesluit tot slot dat verweerder een uitreikingsblad behorende bij deze beschikking aan het bewaringsdossier heeft toegevoegd. Zoals de rechtbank ter zitting heeft voorgehouden beslaat dit uitreikingsblad één pagina en is niet vermeld op welke wijze de beschikking zou zijn uitgereikt. Er is niet aangekruist dát de beschikking is uitgereikt en/of de beschikking aangetekend is verzonden naar het laatst bekende adres van eiser en/of de beschikking in kopie is verzonden aan de gemachtigde van betrokkene. Het uitreikingsblad is afgedrukt op papier met het logo van verweerder en de vermelding van “Directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap”. Er is wel een naam vermeld van degene die – kennelijk – dit uitreikingsblad heeft getekend op 23 mei 2022. Niet vermeld is echter wie deze persoon is en/of wat zijn werkzaamheden en/of bevoegdheden zijn. Tevens is niet vermeld dat de beschikking daadwerkelijk aan eiser is uitgereikt. Er is niet getekend voor ontvangst. Verweerder heeft ter zitting, nadat de rechtbank dit heeft besproken, aangegeven dat een dergelijk besluit ook zal zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Daargelaten dat verweerder dit niet heeft onderbouwd door overlegging van een afschrift van de Staatscourant of vermelding van de vindplaats dan deze beschikking in de Staatscourant, overweegt de rechtbank, zoals ook voorgehouden ter zitting, dat het niet reëel is om te verwachten dat eiser regelmatig uit eigen beweging de Staatscourant raadpleegt om na te gaan of wellicht besluiten aangaande zijn verblijfsrecht en rechtpositie zijn genomen. Eiser heeft ter zitting verklaard dit nog nooit te hebben gedaan. Betekening en/of uitreiking van besluiten door middel van plaatsing in de Staatscourant moge juridisch rechtsgeldig zijn, echter indien een intrekkingsbesluit dat gepaard gaat met de oplegging van een inreisverbod met een duur van 10 jaar wordt genomen dient verweerder uiterste zorgvuldigheid te betrachten en zich er van ter vergewissen dat de rechtszoekende ook daadwerkelijk feitelijk kennis kan nemen van de inhoud van het besluit om zich hiertegen te kunnen verweren. De uitreiking van een dergelijk besluit dient dan ook goed te worden vastgelegd. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel verklaard wel te weten dat er een besluit is genomen waarin zijn verblijfsrecht is beëindigd. Hij heeft ook verklaard niet te hebben begrepen dat in dit besluit ook is vermeld dat een terugkeerplicht en inreisverbod de gevolgen zijn van de intrekking. De rechtbank zal in deze procedure aan de niet deugdelijke verslaglegging van de uitreiking geen gevolgen verbinden omdat eiser voorafgaand aan oplegging van de maatregel op de hoogte was van dit besluit tot intrekking en dit besluit om andere redenen reeds niet ten grondslag kan worden gelegd aan de maatregel.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet is gebaseerd op een rechtsgeldig terugkeerbesluit, zodat de oplegging en effectuering van de maatregel van aanvang af onrechtmatig zijn en de maatregel zal worden opgeheven en eiser dus onmiddellijk in vrijheid zal worden gesteld. Deze overweging is een zelfstandige reden om tot opheffing van de maatregel en invrijheidstelling van eiser over te gaan.
De gronden die het onttrekkingsrisico onderbouwen
21. Verweerder heeft twee zware en vier lichte gronden aan de maatregel ten grondslag gelegd om te onderbouwen dat bewaring noodzakelijk is vanwege een risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
22. De zware grond 3h is feitelijk juist omdat bij besluit van 18 mei 2022 (onder meer) een zwaar inreisverbod is opgelegd. In de maatregel is vermeld dat op 14 juni 2022 bezwaar zou zijn gemaakt tegen dit besluit. Het dossier bevat geen stukken die dit bevestigen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven wel bezwaar te hebben gemaakt. Gelet op de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen tegen dit besluit zal dit hebben moeten plaatsgehad vóórdat eiser in bewaring is gesteld. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat eiser van 1 juni 2022 tot 2 juli 2022 in strafrechtdetentie is geplaatst. Eiser heeft op 2 juli 2022 tijdens het bewaringsgehoor verklaard zich eerst in dit gehoor te realiseren dat ook een inreisverbod is opgelegd. Eiser heeft onder meer het navolgende hierover verklaard:
(…)
V: Weet U dat uw vergunning tot verblijf regulier onbepaalde tijd per 23 mei 2019 is
ingetrokken?
A: Ja, dat heb ik gehoord.
V: U weet dat U bij beschikking d.d. 18 mei 2022 ongewenst bent verklaard zodat U niet meer in Nederland mag zijn?
A: Dat weet ik niet. Deze beschikking heb ik naar mijn advocaat gebracht.
(…)
V: Waarom heeft U zich niet bij de Korpschef van Politie gemeld nu U wist niet meer rechtmatig in Nederland te zijn?
A: Ik weet niet dat het zo werkt.
V: U weet dat U strafbaar bent als ongewenst vreemdeling?
A: Ja, dat weet ik.
V: Bent U na 18 mei 2022 buiten Europa geweest?
A: Neen.
V: U weet dat U onrechtmatig in Nederland bent?
A: Ja.
V: Hoe weet u dat u onrechtmatig bent in Nederland?
A: Dat hoor ik net van U.
(…)
23. In de maatregel is bij de motivering van deze zware grond aangegeven dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt vanwege zijn persoonlijke gedrag en ondanks de straffen telkens opnieuw strafbare feiten pleegt en dat hij “
in weerwil van het inreisverbod eerder kiest voor het plegen van een misdrijf dan inspanningen te verrichten tot het vertrek uit Nederland”.
Deze motivering onderbouwt niet dat er sprake is van een onttrekkingsrisico. Eiser heeft een rechtsmiddel aangewend tegen onder meer de oplegging van het inreisverbod. De rechtbank heeft ter zitting met eiser besproken dat indien eiser na een mogelijke vrijlating er voor kiest “mob te gaan” dit tot gevolg zal hebben dat er geen procesbelang zal worden aangenomen in de reguliere procedure en dit zware inreisverbod in rechte komt vast te staan zonder dat rekening wordt gehouden met zijn argumenten om af te zien van de oplegging van het inreisverbod. Eiser heeft te kennen gegeven dit al te weten en ook te overzien en zich daarom ook zeker niet aan het toezicht te zullen onttrekken. Dit inreisverbod, waarvan eiser ten tijde van het opleggen van de maatregel niet op de hoogte is geweest, althans de strekking er van niet heeft doorgrond, kan gelet op de concrete feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure de maatregel niet onderbouwen. Dit zware inreisverbod zal, in ieder geval zolang het rechtsmiddel hiertegen nog aanhangig is, er juist eerder toe bijdragen dat eiser zich
nietaan het toezicht zal onttrekken gelet op de onomkeerbare gevolgen voor de reguliere procedure indien hij zich niet langer beschikbaar en bereikbaar houdt voor verweerder. Het inreisverbod is in die zin in de onderhavige procedure veeleer een contra-indicatie voor de aanname dat uit een zwaar inreisverbod een onttrekkingsrisico volgt. De vaste Afdelingsjurisprudentie dat indien een zware grond feitelijk juist is, hiermee het onttrekkingsrisico is gegeven, is dan ook niet onverkort van toepassing op de onderhavige procedure. Deze zware grond kan dus niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
24. Onder zware grond 3i is vermeld dat eiser te kennen heeft gegeven niet aan zijn verplichting tot terugkeer te zullen voldoen. De rechtbank overweegt dat deze grond, gelet op de feiten en omstandigheden in deze procedure, niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Weliswaar heeft eiser in zijn gehoor voorafgaande aan oplegging van de maatregel verklaard niet naar Marokko te willen terugkeren omdat hij sinds zijn 6e levensjaar in Nederland is, in Nederland voor zijn ouders zorgt en in Marokko niemand kent. Omdat hij deze verklaring heeft afgelegd is deze grond feitelijk juist, maar omdat uit het gehoor genoegzaam blijkt dat eiser eerst in dit gehoor op de hoogte is geraakt dat een besluit is genomen waarbij niet alleen zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, maar aan hem ook een terugkeerplicht is opgelegd en hij geen kennis heeft genomen van de redenen van dit besluit en zijn argumenten hiertegen nog niet zijn beoordeeld, kan aan deze verklaring niet zodanig gewicht worden toegekend dat hieruit een onttrekkingsrisico blijkt. De motivering dat eiser “
herhaaldelijk heeft aangegeven niet eigener beweging te zullen vertrekken” geeft een vertekend beeld omdat eiser slechts éénmaal is gehoord, waarbij, nadat hem is uitgelegd dat aan hem een terugkeerplicht is opgelegd, meerdere vragen zijn gesteld en hij al deze vragen heeft beantwoord zoals ook van hem wordt verwacht.
In die zin is de vaste Afdelingsjurisprudentie niet onverkort van toepassing op deze concrete bewaringsmaatregel. Zoals hiervoor overwogen is het belang voor eiser om zich niet te onttrekken aanzienlijk gelet op de gevolgen van een onttrekking voor de reguliere procedure. Dat eiser in zijn bewaringsgehoor aangeeft niet te willen en niet te zullen vertrekken betekent daarom niet zonder meer dat hieruit een onttrekkingsrisico blijkt. Verweerder had deze zware grond dan ook nader dienen te motiveren. Ook deze zware grond kan met deze motivering niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
25. De lichte grond 4a kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Blijkens de motivering in de maatregel wordt eiser verweten zich niet bij de Korpschef te hebben gemeld naar aanleiding van de beschikking van 18 mei 2022. Eiser heeft verklaard niet te hebben begrepen dat hij daartoe verplicht was. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat een vreemdeling moet begrijpen dat als wordt besloten dat zijn verblijfsrecht wordt ingetrokken dit betekent dat hij deze verplichting heeft, heeft te gelden dat eiser onbetwist in het gehoor voorafgaand aan de maatregel heeft verklaard dit niet te hebben geweten. Gelet hierop en gelet op de vaste Afdelingsjurisprudentie dat “feitelijke juistheid” niet volstaat als motivering van lichte gronden, had in de maategel nader moeten worden gemotiveerd waarom uit het niet op de hoogte zijn van deze verplichting en het niet doorgronden van deze verplichting een onttrekkingsrisico blijkt. Er zijn ook geen indicaties dat eiser, indien dit aan hem zou zijn uitgelegd, zich niet aan deze verplichting zou houden. Uit het dossier blijkt niet dat eiser zich gedurende zijn verblijf van 38 jaar in Nederland ooit niet aan afspraken met verweerder heeft gehouden. Het begaan van strafbare feiten is geen onderbouwing van een aanname dat eiser zich niets gelegen zou laten aan verplichtingen die hij heeft in de omgang met vreemdelingrechtelijke autoriteiten.
Aan eiser valt dus niet te verwijten dat hij zich niet bij de Korpschef heeft gemeld en uit deze feitelijkheid blijkt dus ook niet een nader risico dat hij zich aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken.
26. De lichte grond onder 4c kan evenmin aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Eiser woont sinds zijn zesde levensjaar bij zijn ouders. Ook indien hij nadat hij meerderjarig is geworden er niet aan heeft gedacht bij de GBA te laten registreren dat hij (nog steeds) op dit adres verblijft, kan na 38 jaar op een adres te hebben verbleven, bezwaarlijk worden volgehouden dat dit geen “vaste woon- of verblijfsplaats” is. Van een onttrekkingsrisico wegens het ontbreken van een GBA-registratie van dit adres is, zonder nadere motivering, geen sprake. Verweerder is, blijkens de eerdere vergunningverlening, op de hoogte van het feitelijke verblijf van eiser bij zijn ouders en van het tegelijkertijd voeren van een postadres van eiser in Utrecht. In de beschikking tot intrekking is notabene dit postadres vermeld. Overigens is in de maatregel enerzijds vermeld dat eiser niet op een adres is ingeschreven in de GBA en anderzijds overwogen wanneer de eerste GBA-registratie van eiser is geweest. Eiser is dus gewoon “bereikbaar” voor verweerder en verweerder is op de hoogte van het postadres van eiser omdat dit blijkt uit de GBA.
27. De lichte grond onder 4d is niet voldoende gemotiveerd en kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Aan eiser is een zogenoemde WIA-uitkering toegekend. In de maatregel is gemotiveerd dat nu eiser is gesignaleerd als ongewenst vreemdeling hier geen aanspraak meer op gemaakt
zalkunnen worden. Eiser heeft ter zitting verklaard deze uitkering nog te ontvangen en bovendien staat de ongewenstverklaring (nog) niet in rechte vast en is tegen het betreffende besluit een rechtsmiddel aangewend. In de maatregel is niet gemotiveerd en/of onderbouwd dat de uitkering ten tijde van de oplegging is beëindigd dan wel op korte termijn zal worden beëindigd. Eiser beschikt ten tijde van de oplegging van de maatregel en ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling door de rechtbank dus wel over voldoende middelen van bestaan. Dat eiser thans geen inkomsten uit arbeid heeft betekent dus niet dat er een risico bestaat dat eiser zich vanwege deze omstandigheid aan het toezicht zal onttrekken.
28. Grond 4 e is in de maatregel gemotiveerd doordat melding is gemaakt van “een strafblad” waar opiumwetdelicten op
zoudenzijn vermeld die vanaf 2001
zoudenzijn gepleegd en waarop
zouzijn vermeld dat aan eiser in 2004 een ISD-maatregel is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen uittreksel uit de justitiële documentatie aan het dossier heeft toegevoegd zodat de rechtbank dit niet kan controleren. Om te motiveren dat uit deze veroordelingen een onttrekkingsrisico zou blijken is overwogen dat “
mede gelet op de strafrechtelijke antecedenten uit diens vroegere gedrag valt af te leiden dat eiser de wet waarschijnlijk niet zal respecteren en zich niet zal houden aan de op hem rustende terugkeerverplichting”. Daargelaten dat niet is uitgelegd welke andere gedragingen dan de strafrechtelijke antecedenten worden bedoeld, valt niet in zien dat opiumwetdelicten enig verband houden met onttrekkingsrisico en het al dan niet voldoen aan een terugkeerverplichting waarvan eiser ten tijde van de oplegging bovendien niet op de hoogte was. Ook deze lichte grond kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. De rechtbank stelt overigens vast dat verweerder geen stuk aan het dossier heeft toegevoegd waaruit blijkt dat aan de Officier van Justitie toestemming is gevraagd om eiser te verwijderen. Nu -kennelijk-sprake is van een aanzienlijke documentatie, had verweerder dit wel dienen na te gaan. Indien er immers vanuit de strafrechtketen bezwaar bestaat tegen de verwijdering van eiser had de maatregel ook om deze reden niet mogen worden opgelegd. Ook dit is een gebrek in de voorbereiding en motivering van de maatregel.
29. De rechtbank concludeert dat geen enkele grond waar het onttrekkingsrisico uit zou moeten blijken de rechtmatigheidsbeoordeling van de rechtbank doorstaat. Verweerder heeft dus ten onrechte een onttrekkingsrisico aangenomen vanwege de omstandigheid dat op 18 mei 2022 een besluit is genomen om tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiser over te gaan en daarbij een zwaar inreisverbod met een duur van 10 jaar op leggen.
Deze vaststelling van de rechtbank is een zelfstandige grond om tot opheffing van de maatregel en invrijheidstelling van eiser over te gaan.
Lichter middel
30. Gelet op het ingrijpende karakter van vreemdelingenbewaring, dat een ultimum remedium is, moet uit het verslag van het gehoor blijken dat grondig is onderzocht of kan en dus móet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. In de maatregel moet vervolgens genoegzaam worden gemotiveerd waarom is afgezien van de oplegging van een lichter middel.
31. Eiser heeft in zijn gehoor onder meer het navolgende verklaard:
(…)
V: Wat voor zorg doet U voor uw ouders?
A: Ik doe boodschappen, lees de post voor ze, regel de medicijnen of naar de huisarts gaan.
Mijn zusjes doen dit ook maar hebben een gezinnetje. Ik ben vrijgezel en heb daar meer de tijd voor. Ik heb een vriendin maar geen kinderen.
(…)
V: Wanneer ben je uit Marokko weggegaan?
A: Ik ben nu 46 jaar oud. Dat was 38 jaar geleden. Ik ben met mijn familie naar Nederland
gekomen.
V: Sinds wanneer ben je in Nederland?
A: Dat was ergens tussen 1980 en 1985.
(…)
V: Over hoeveel geld beschikt U?
A: Ik heb een WIA uitkering. Het was eerder WAO. Ik krijg 1200 a1300 euro. Ik ben bezig met het aflossen van mijn schulden en bijna schuldvrij. Ik ben een positieve weg ingeslagen. Ik wil me bewijzen.
V: Heeft U een woon- of verblijfadres alhier?
A: Ik ben bij mijn ouders aan de [adres ouders] in Overvecht.
(…)
V: Heeft U familie en of kinderen in Nederland?
A: Ik heb heel veel familie in Nederland. Ik heb geen kinderen.
V: Hoe ziet uw familie- gezinsleven er uit?
A: Ik ben ongehuwd en heb 6 jaar een relatie met een vriendin. Zij heet [vriendin] en heeft de Portugese nationaliteit. Zij woont op de [adres vriendin] te Utrecht.
V: Heb je zakelijke belangen in Nederland?
A: Ik wil mijn toekomst opbouwen in Nederland en genieten met mijn familie om mij heen.
(…)
V: Gebruik je drank, drugs of medicijnen?
A: Ik gebruik nog methadon.
(…)
V: Welke redenen kunt u mij geven om u niet in vreemdelingen bewaring te stellen?
Mijn familie en dierbaren. Mijn leven in Nederland. Ik wil graag een meldplicht en kan bij mijn ouders verblijven. Ik voel me gestraft.
(…)
32. In de maatregel is ten aanzien van het niet volstaan met de oplegging van een lichter middel het navolgende opgenomen:
(…)
“Daarbij is afgewogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door betrokkene is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
De door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, te weten:
Ik wil bij mijn ouders verblijven en vraag U een meldplicht. welke zouden moeten leiden tot (het voortzetten van) een minder dwingende maatregel maakt diens inbewaringstelling niet onevenredig bezwaarlijk omdat:
Er is afgewogen of op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen.
Het risico bij het opleggen van een meldplicht in plaats van een inbewaringstelling is te groot. Het lichtere middel weegt niet op tegen de kans dat de vreemdeling bij het niet opleggen van bewaring, op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op het vorenstaande is de kans daarop groot. In zoverre bezien hoeft hierom niet te worden volstaan met het toepassen van een lichter middel dan inbewaringstelling. Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onevenredig bezwarend maken. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door de vreemdeling is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat.”
(...)
33. De rechtbank overweegt dat deze motivering, welke in feite niet meer is dan een reeks standaardmatig toegevoegde tekstblokken, ontoereikend is. Er is in het geheel niet inhoudelijk ingegaan op de hiervoor opgenomen verklaringen van eiser.
34. In aanvulling hierop wijst de rechtbank op de omstandigheid dat verweerder in het bezit is van het paspoort van eiser, eiser sinds zijn 6e levensjaar niet alleen bij zijn ouders verblijft maar ook de zorg voor hen op zich heeft genomen, afhankelijk is van methadonverstrekking en zelf heeft gezorgd voor begeleiding van een mentor bij De Stek. Eiser heeft een zeer groot belang bij het zich ter beschikking blijven houden van verweerder en zich vooral niet aan het toezicht te onttrekken of met onbekende bestemming te vertrekken omdat dit onomkeerbare gevolgen heeft voor de procedure waarin hij opkomt tegen het besluit van 18 mei 2022. Eiser heeft zelf uitdrukkelijk gevraagd om de oplegging van een meldplicht en aangegeven dat hij bij zijn ouders kan verblijven en daarbij hun adresgegevens verstrekt. Eiser is niet eerder in bewaring gesteld en heeft niet eerder een meldplicht gehad. Er zijn geen indicaties dat eiser zich in eerdere contacten met verweerder niet aan afspraken heeft gehouden of anderszins een niet meewerkende houding heeft gehad. Eiser heeft zich in het gehoor bereidwillig opgesteld. Indien eiser zou hebben verzwegen dat hij feitelijk beschikt over een Marokkaans paspoort had verweerder hem niet in bewaring kunnen stellen gelet op de “zicht op uitzetting-Afdelingsjurisprudentie”. Deze houding had verweerder ook kunnen laten meewegen bij zijn afweging om al dan niet te volstaan met een lichter middel. Dat eiser op 17 juli 2022 medewerking aan de covidtest zou weigeren was ten tijde van de oplegging van de maatregel niet bekend. Aan eiser kan evenmin niet worden verweten nog niet te hebben voldaan aan de op 18 mei 2022 opgelegde en op 23 mei 2022 (mogelijk) uitgereikte terugkeerplicht omdat hij het recht heeft hiertegen rechtsmiddelen aan te wenden en eiser bovendien vanaf 1 juni 2022 strafrechtelijk gedetineerd is geweest en dus vanaf dat moment feitelijk niet kon voldoen aan een terugkeerplicht.
35. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat niet kon worden volstaan met de oplegging van een lichter middel omdat anders niet aan de verwijdering van eiser kon worden gewerkt. De rechtbank volgt dit niet, daargelaten dat deze motivering niet in de maatregel is opgenomen en de lichter middel- motivering niet na oplegging van de maatregel kan worden gegeven of aangevuld. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat verweerder reeds op 30 juni 2022 een vluchtaanvraag heeft ingediend, op 2 juli 2022 is overgegaan tot oplegging van de maatregel, de vluchtgegevens bekend zijn geworden op 12 juli 2022 en eiser op 17 juli 2022 een covidtest moest ondergaan voor een vlucht op 19 juli 2022. Op 23 juni 2022 heeft, terwijl eiser strafrechtelijk was gedetineerd, reeds een eerste vertrekgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft daarmee niet alleen voortvarend gehandeld. Ook blijkt uit deze voortvarende handelingen dat eiser zonder dat hij in bewaring is gesteld kan meewerken aan vertrekgesprekken en dat de feitelijke uitzetting kan worden voorbereid door het boeken van een vlucht zonder dat eiser in bewaring is gesteld. Het argument van verweerder dat niet kan worden volstaan met een lichter middel omdat anders het feitelijk vertrek niet kan worden bewerkstelligd slaagt dus in de onderhavige procedure ook niet.
36. Eiser heeft weliswaar op 17 juli 2022 medewerking aan de covidtest geweigerd waardoor de geplande feitelijke uitzetting op 19 juli 2022 geen doorgang heeft kunnen vinden. Eiser heeft hierdoor de op 19 juli 2022 geplande uitzetting gefrustreerd. De rechtbank overweegt dat eiser gehouden is mee te werken aan deze test ondanks dat het gevolg van de weigering is dat er nu wel een toets door de rechter van het intrekkingsbesluit kan plaatsvinden en eiser daarbij fysiek kan worden gehoord.
37. Verweerder had al deze bovengenoemde omstandigheden -uitdrukkelijk en kenbaar- moeten betrekken bij zijn beslissing of hij kan en dus moet volstaan met de oplegging van een lichter middel en had al deze omstandigheden moeten betrekken bij de motivering van deze beslissing in de maatregel. Nu dat niet is gedaan, is de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig. Ook deze vaststelling door de rechtbank is een zelfstandige grond om tot opheffing van de maatregel en invrijheidstelling van eiser over te gaan.
Conclusie
38. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen staat de intrekking van de verblijfsvergunning en het uitvaardigen van het inreisverbod niet ter toetsing in de onderhavige procedure. De rechtbank overweegt desondanks dat het intrekkingsbesluit blijk geeft van een sterk formalistische houding omdat het voornamelijk een droge opsomming behelst van de strafbare feiten die eiser -kennelijk- heeft gepleegd, aangevuld met standaardoverwegingen over de impact van Opiumwet-gerelateerde delicten op de samenleving. Eiser stelt het voornemen niet te hebben ontvangen en is (nog) niet gehoord, terwijl bij herhaling wordt vermeld dat eiser geen persoonlijke omstandigheden heeft aangedragen en hier dus ook bij het nemen van het besluit tot intrekking, wat overigens geen verplichting maar een bevoegdheid van verweerder is, geen rekening mee is gehouden. Er is dan ook geen enkele overweging gewijd aan de omstandigheden die, naar zeggen van eiser, hebben geleid tot het begaan van deze strafbare feiten en de omstandigheid dat eiser actief hulp zoekt bij het beheersen van zijn verslavingsproblematiek, het terugdringen van schulden, de zorg die hij draagt voor zijn ouders en de omstandigheid dat hij een affectieve relatie van zes jaar heeft. Ten aanzien van het inreisverbod is overwogen dat “
wegens humanitaire of andere redenen kan worden afgezien van een inreisverbod, maar dat wat is aangevoerd onvoldoende is om wegens humanitaire redenen af te zien van het inreisverbod”. Deze overweging is nogal wrang gelet op de aard en strekking van een inreisverbod met een duur van 10 jaar en het feit dat eiser niet is gehoord en stelt het voornemen niet te hebben ontvangen en dus feitelijk helemaal niets heeft aangevoerd.
39. De rechtbank merkt op dat de recente Afdelingsjurisprudentie met betrekking tot intrekking van verblijfsrechten van derdelanders die net als eiser langdurig en grotendeels rechtmatig in Nederland verblijven, inmiddels tamelijk strikte eisen stelt aan de motivering van een besluit met deze immense gevolgen en een belangenafweging vereist waar het belang van het voeren van een strikt toelatingsbeleid steeds vaker niet voldoende zwaarwegend is om belangen van een individuele rechtszoekende niet doorslaggevend te laten zijn bij de besluitvorming. De Afdeling lijkt ook steeds hogere eisen te stellen aan het motiveren van de belangenafweging die moet worden verricht als er aanspraken op verblijf op grond van artikel 8 EVRM bestaan en ook de hoorplicht moet anders worden ingevuld, waaruit blijkt dat aanzienlijk belang wordt toegekend aan het recht voor een rechtszoekende om zijn argumenten ook in persoon mondeling naar voren te brengen en toe te lichten.
Ten overvloede overwegend is het dan ook naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de recente ontwikkelingen in de Afdelingsjurisprudentie, maar zeer de vraag of dit besluit van 18 mei 2022 in rechte zal komen vast te staan. Nu de rechtbank in deze procedure tot de conclusie komt dat eiser niet rechtmatig in bewaring is gesteld en de opheffing van de maatregel dus wordt bevolen, geeft de rechtbank verweerder dan ook mee, indien niet tot intrekking van het besluit van 18 mei 2022 wordt overgegaan, in ieder geval niet over te gaan tot gedwongen verwijdering van eiser alvorens een (hoogste) rechter dit intrekkingsbesluit besluit ten gronde heeft kunnen toetsen en dit ook niet te laten afhangen van de (kwaliteit van de) inspanningen die een toegevoegde gemachtigde al dan niet verricht om eiser bij te staan bij deze procedures met een aanzienlijke inzet.
40. De rechtbank concludeert dat het in intrekkingsbesluit van 18 mei 2022 vervatte terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is en dus niet ten grondslag had kunnen worden gelegd aan het in bewaring stellen van eiser. Tevens zijn er geen gronden om een onttrekkingsrisico op te baseren. Tot slot heeft verweerder niet toereikend gemotiveerd waarom niet is volstaan met de toepassing van een lichter middel. Deze overwegingen worden gekwalificeerd als drie separate redenen om te concluderen dat de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest. Elk van deze redenen volstaat dus op zichzelf voor deze conclusie en uit elk van deze redenen vloeit de plicht voor de rechtbank voort om de opheffing van de maatregel te bevelen en de invrijheidstelling van eiser te gelasten. De rechtbank zal hiertoe dan ook overgaan.
41. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen omdat eiser gedurende 19 dagen een detentie heeft ondergaan waarvan de rechtbank nu oordeelt dat deze van aanvang af onrechtmatig is geweest. De rechtbank ziet, in afwijking van andere uitspraken, in dit geval geen aanleiding om de schadevergoeding te matigen voor de dagen dat de bewaring heeft voortgeduurd na annulering van de door eiser gefrustreerde vlucht.
42. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding zoekt de vreemdelingenrechter aansluiting bij de bedragen die worden toegekend als sprake is van onrechtmatige detentie op strafrechtelijke gronden. Doorgaans worden bedragen toegekend van € 130,- bij verblijf in een politiecel en € 100,- bij verblijf in het detentiecentrum. Eiser is op 2 juli 2022 in bewaring gesteld en op 4 juli 2022 doorgeplaatst naar het DTC. De rechtbank zal bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding uitgaan van 3 dagen detentie in een politiecel en 16 dagen detentie in het DTC. Eiser maakt derhalve aanspraak op 3 x € 130 + 16 x € 100 = € 1.990,--.
43. De rechtbank zal, omdat eiser in het gelijk wordt gesteld, een proceskostenveroordeling uitspreken waarbij de rechtbank in het totaal twee punten met elk een waarde van 1 zal toekennen voor het indienen van het beroep en het ter zitting verschijnen. De rechtbank hanteert hierbij de standaardmatig toegekende bedragen.
44. De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.990,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-,.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 juli 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.