ECLI:NL:RBDHA:2022:7324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/2960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak niet-ontvankelijk verklaard na intrekking beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd met het doel 'arbeid als zelfstandige', had tegen het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna verzoeker beroep instelde. Voordat de zitting op 11 februari 2022 plaatsvond, trok verzoeker zijn beroep in. Hierdoor was er geen beroepsprocedure meer aanhangig, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het connexiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, niet meer werd voldaan. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2960
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met het doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen. [1]
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe stekt dat het verweerder wordt geboden zich te onthouden van iedere maatregel die strekt tot verwijdering van verzoeker uit Nederland totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 11 februari 2022.
Voordat de zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit op 16 december 2021 beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft op 8 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 8 februari 2022 heeft eiser het beroep ingetrokken.
Met instemming van partijen is de zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker tegen het bestreden besluit beroep heeft ingesteld, maar dit beroep op een later moment heeft ingetrokken. Nu tegen het bestreden besluit geen beroepsprocedure meer loopt, wordt niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).