ECLI:NL:RBDHA:2022:7329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/4722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen, leidde tot bezwaar van verzoekster. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat er geen uitzettingshandelingen zouden plaatsvinden totdat op het bezwaar was beslist.

Tijdens de procedure heeft verweerder op 7 februari 2022 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en het primaire besluit ingetrokken, waardoor de aanvraag alsnog in behandeling werd genomen. Hierdoor was de zitting, die gepland stond op 11 februari 2022, niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beroep is ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar van verzoekster, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer ontvankelijk was.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard, omdat niet voldaan werd aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4722
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. [1]
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat geen uitzettingshandelingen mogen worden verricht totdat op het bezwaar is beslist.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 11 februari 2022.
Verweerder heeft op 7 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
Voordat de zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 7 februari 2022 (de beslissing op bezwaar) het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit ingetrokken en de aanvraag van verzoekster alsnog in behandeling genomen.
Met instemming van partijen is de zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij besluit van 7 februari 2022 op het bezwaar van verzoekster heeft beslist. Tegen dit besluit heeft verzoekster geen beroep ingesteld.
3. Nu tegen de beslissing op het bezwaar van verzoekster geen beroep is ingesteld, wordt niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een verblijfsvergunning in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).