ECLI:NL:RBDHA:2022:7329
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen, leidde tot bezwaar van verzoekster. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat er geen uitzettingshandelingen zouden plaatsvinden totdat op het bezwaar was beslist.
Tijdens de procedure heeft verweerder op 7 februari 2022 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en het primaire besluit ingetrokken, waardoor de aanvraag alsnog in behandeling werd genomen. Hierdoor was de zitting, die gepland stond op 11 februari 2022, niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beroep is ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar van verzoekster, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard, omdat niet voldaan werd aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.