ECLI:NL:RBDHA:2022:7356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/09/605784 / FA RK 21-130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in verzoek tot echtscheiding wegens niet-rechtsgeldig huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding van een vrouw, die niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. De vrouw, met de Syrische nationaliteit, en de man, met de Nederlandse nationaliteit, waren volgens de vrouw in 2015 in Syrië gehuwd. De rechtbank stelde vast dat de vrouw geen (gewaarmerkt) afschrift van de huwelijksakte had overgelegd, wat vereist is volgens de Nederlandse wetgeving. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat het huwelijk rechtsgeldig was. De man betwistte de rechtsgeldigheid van het huwelijk, stellende dat het religieuze huwelijk niet bekrachtigd was door een sharia-rechtbank. De rechtbank concludeerde dat het huwelijk niet rechtsgeldig was, waardoor de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de kinderalimentatie beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats, aangezien zij als enige gezaghebbende ouder de verblijfplaats van de minderjarige kon bepalen. De rechtbank heeft de man wel als juridisch vader erkend, omdat hij de minderjarige had erkend. De rechtbank heeft een opbouwende omgangsregeling vastgesteld tussen de man en de minderjarige, en de man is verplicht om een kinderalimentatie van € 25,- per maand te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-130
Zaaknummer: C/09/605784
Datum beschikking: 23 maart 2022

Scheiding

Beschikking op het op 5 januari 2021 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1]
advocaat: mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,
wonende in [woonplaats 2]
advocaat: mr. S. Seker te 's-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 23 januari 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • de brief van 28 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van 18 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 22 februari 2022, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 23 februari 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, de heer [naam tolk] en de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, mevrouw [tolk] . Tevens was aanwezig de heer [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De vrouw is van rechtswege de moeder van de nu nog minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
  • De man heeft [minderjarige] op [datum 1] 2018 erkend.
  • Blijkens het Uittreksel Gezagsregister heeft de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van [datum 2] 2018 de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
  • De vrouw heeft de Syrische nationaliteit en de man heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt de echtscheiding uit te spreken en:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vast te stellen bij de vrouw;
  • een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vast te stellen, waarbij de hoogte van het bedrag door de rechtbank wordt bepaald;
  • een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen, waarbij de hoogte van het bedrag door de rechtbank wordt bepaald,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man stelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. Indien en voor zover de vrouw wel ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek, refereert de man zich aan het verzoek van de vrouw met betrekking tot de hoofdverblijfplaats. Tegen de overige verzoeken voert hij verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig een omgangsregeling vast te stellen waarbij:
  • primair: [minderjarige] bij de man is ieder weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • subsidiair: [minderjarige] bij de man is drie weekenden per maand, en in de laatste week van de maand op een doordeweekse dag;
  • de vakanties bij helfte worden verdeeld;
  • partijen tijdens Islamitische feestdagen om en om de eerste en tweede dag van de feestdag afwisselen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna
– voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid en rechtsgeldigheid huwelijk
De vrouw stelt dat partijen op [Huwelijksdatum] 2015 zijn gehuwd te Syrië. De rechtbank stelt vast dat de vrouw heeft verzuimd een (gewaarmerkt) afschrift van de huwelijksakte over te leggen, dat niet ouder is dan drie maanden, zoals door het vijfde lid onder a van artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verbinding met het procesreglement scheiding (raadpleegbaar op www.rechtspraak.nl) wordt vereist. De rechtbank heeft daarom de bevoegdheid het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het genoemde afschrift redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond, rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31, eerste lid, BW). Een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een verklaring hierover is afgegeven door een bevoegde autoriteit (artikel 10:31, vierde lid, BW).
Uit het door de vrouw overgelegde rapport van het eerste gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 13 juni 2016 blijkt dat de vrouw tijdens dat gehoor heeft aangegeven dat zij op [afwijkende datum] 2015 met de man is gehuwd. Het huwelijk was volgens de vrouw religieus en is vastgelegd door de sheikh of imam. Het huwelijk zou niet zijn geregistreerd bij de rechtbank.
De man stelt zich op het standpunt dat het huwelijk tussen partijen niet rechtsgeldig is. Het religieuze huwelijk had moeten worden voltrokken of bekrachtigd door een sharia-rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het thematisch ambtsbericht over documenten in Syrië van 6 december 2019 blijkt het volgende. In Syrië is de Wet op het Personeel Statuut van toepassing op islamitische huwelijken. Moslimhuwelijken worden in Syrië traditioneel voltrokken door een islamitische geestelijke (imam of sheikh) in aanwezigheid van (ten minste) twee getuigen. Daarbij wordt soms, maar niet altijd, een traditionele huwelijksakte opgesteld. Om een traditioneel moslimhuwelijk rechtsgeldig te maken, dient het te worden bekrachtigd door een islamitische familierechtbank (sharia-rechtbank). Indien geen akte is opgemaakt van het traditionele huwelijk, volstaan de getuigenissen van de getuigen. Een andere optie is dat het paar zich rechtstreeks naar een rechtbank begeeft of een ambtenaar laat thuiskomen, waar het huwelijk wordt gesloten. Zodra het huwelijk bij een rechtbank is erkend, is het rechtsgeldig. Een bekrachtigd huwelijk kan worden geregistreerd in het bevolkingsregister van het directoraat Burgerzaken.
Nu beide partijen hebben aangegeven dat hun traditionele huwelijk niet is bekrachtigd door een sharia-rechtbank, is het huwelijk gelet op hetgeen hiervoor overwogen niet rechtsgeldig. De rechtbank zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Zoals ter zitting is besproken, zal de rechtbank de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de omgangsregeling en de kinderalimentatie beoordelen als op zichzelf staande verzoeken. De man is immers wel de (juridisch) vader van [minderjarige] , nu is gebleken dat hij haar heeft erkend. Omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk komt zij niet meer toe aan het verzoek van de vrouw met betrekking tot de partneralimentatie, welk verzoek de vrouw bovendien ook ter zitting heeft ingetrokken.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
Nu de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 26 juni 2018 de vrouw heeft belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , ontbeert het verzoek van de vrouw rechtsgrond. Immers is het aan de vrouw, als enig gezaghebbende ouder, om de verblijfplaats van [minderjarige] te bepalen en vindt het bepaalde in artikel 1:253a BW hier geen toepassing. De vrouw is dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. De man en [minderjarige] hebben sinds maart 2021 onder begeleiding contact met elkaar. De eerste periode werd de omgang begeleid door het Wilmahuis en op dit moment gebeurt dat door Senza Zorg. De man en [minderjarige] zien elkaar iedere dinsdag van 12.30 uur tot 14.30 uur.
Volgens de vrouw vindt de omgang onder begeleiding plaats omdat partijen in die periode geen contact met elkaar hadden en haar begeleider uit de vrouwenopvang aangaf dat dit verstandig was om te doen. De man stelt dat de vrouw bang was dat hij [minderjarige] zou ontvoeren. Omdat hij [minderjarige] graag wilde zien heeft hij ingestemd met begeleid contact. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij het contact met elkaar aan het herstellen zijn. Zij zijn het erover eens dat de omgang tussen de man en [minderjarige] nu onbegeleid kan plaatsvinden en dat [minderjarige] uiteindelijk ook bij de man zal overnachten. Gelet op het beperkte contact dat er nu is tussen de man en [minderjarige] , vinden beide partijen het belangrijk dat het contact rustig wordt opgebouwd. Anders dan de vrouw, is de rechtbank oordeel dat niet nog een aantal jaren dient te worden gewacht met overnachtingen. De rechtbank ziet hiervoor geen contra-indicaties, maar acht dit (na opbouw) in het belang van [minderjarige] . De rechtbank zal een opbouwende omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] bepalen, zoals opgenomen hieronder in het dictum.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie voor [minderjarige] .
Op het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft ter zitting verzocht een kinderalimentatie vast te stellen van € 25,- per maand.
De man stelt dat hij een bijstandsuitkering heeft en dat hij diverse schulden heeft. Hij doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets en is van mening dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij een bijstandsuitkering ontvangt, heeft hij conform het rapport alimentatienormen 2022 een draagkracht van € 25,- per maand. Ten aanzien van het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets overweegt de rechtbank dat de man niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij bij betaling van kinderalimentatie van € 25,- per maand niet in staat is om de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voldoen of dat hij dan minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie dient te betalen van € 25,- per maand. Daarbij zal de rechtbank als ingangsdatum de datum van deze beschikking hanteren.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] bij haar;
bepaalt dat [minderjarige]
vanaf hedenbij de man is:
  • de eerste maand twee uren per week;
  • de maand daarna twee keer per week twee uren;
  • de maand daarna twee keer per week een halve dag;
  • de maand daarna twee keer per week een dag;
  • de maand daarna twee dagen per week met een overnachting, alsmede vanaf dan ook de helft van de vakanties en feestdagen,
waarbij partijen de precieze invulling daarvan in onderling overleg en onder begeleiding van Senza Zorg dienen vorm te geven;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een kinderalimentatie van € 25,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L.C. Vos als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
23 maart 2022.