ECLI:NL:RBDHA:2022:7384
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door de verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Dit besluit was genomen op 3 februari 2021, waarna het bezwaar van de verzoeker op 21 juli 2021 ongegrond was verklaard.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/4776.