ECLI:NL:RBDHA:2022:7385
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning voor studie wegens afmelding bij onderwijsinstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres voor studie. Eiseres had vanaf 15 augustus 2019 een verblijfsvergunning voor haar studie aan de Hogeschool, maar is na haar eerste studiejaar gestopt met de studie. De Hogeschool heeft haar met ingang van 31 augustus 2020 afgemeld, waarna verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verblijfsvergunning heeft ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 31 augustus 2020 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning, omdat zij was afgemeld door de Hogeschool. Eiseres betoogde dat verweerder een belangenafweging had moeten maken en dat er bijzondere omstandigheden waren die de intrekking onevenredig maakten. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken, en dat het bestreden besluit voldoende was gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.