ECLI:NL:RBDHA:2022:7386
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in beroep was gegaan tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning dateert van 11 januari 2021, waarna het bezwaar van verzoekster op 8 juli 2021 ongegrond werd verklaard. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.