ECLI:NL:RBDHA:2022:7389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/09/632266 / KG ZA 22-635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering slachtoffer in strafzaak om hoger beroep in te trekken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, die als slachtoffer in een strafzaak optreedt, en de Staat der Nederlanden. De eiseres vorderde dat de Staat zou worden verboden om het hoger beroep in de strafzaak in te trekken en dat de Staat zou worden verplicht om grieven in te dienen in dat hoger beroep. De eiseres stelde dat haar spreekrecht als slachtoffer was geschonden en dat er procedurele fouten waren gemaakt in de strafprocedure tegen haar buurman, die was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen, omdat de beslissing van het Openbaar Ministerie (OM) om het hoger beroep in te trekken niet onnavolgbaar of onbegrijpelijk was gemotiveerd. De voorzieningenrechter benadrukte dat het OM een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het beslissen over het instellen of intrekken van hoger beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwegingen van het OM, die waren gebaseerd op relevante feiten en omstandigheden, niet redengevend waren voor het instellen van hoger beroep. De eiseres had geen onbeperkt spreekrecht gekregen, maar dit was niet voldoende reden om het hoger beroep te handhaven. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de eiseres af en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/632266 / KG ZA 22-635
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 18 juli 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] , feitelijk verblijvende te [plaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Ikiz te Maastricht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra - van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiseres] , vergezeld van haar advocaat, en mr. Smits namens de Staat, vergezeld van de advocaat van de Staat.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiseres] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven:
1. de Staat te gebieden zo snel mogelijk, doch uiterlijk 19 juli 2022 vóór 16.00 uur, een schriftuur, houdende minstens twee grieven, op te stellen, waarin is opgenomen dat sprake is van:
- schending van het onbeperkte spreekrecht van [eiseres] als slachtoffer in de strafzaak, waardoor zij geen eerlijk proces heeft gehad en procedurele voorschriften zijn geschonden;
- een nietig onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak, aangezien de opgeroepen getuige niet is beëdigd alvorens hij een verklaring heeft afgelegd, welke verklaring wel is meegenomen in de bewijsoverwegingen, waardoor het strafproces geheel opnieuw dient te worden behandeld;
en dit schriftuur in te dienen bij de strafgriffie van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in de zaken met parketnummers [nummer 1] en [nummer 2] , althans een andere voorziening in goede justitie te bepalen zodat de grieven tijdig worden ingediend, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- indien niet tijdig voornoemd schriftuur is ingediend;
2. de Staat te verbieden het hoger beroep in te trekken dan wel de Staat te gebieden om uiterlijk acht weken van te voren [eiseres] te berichten alvorens eventueel het hoger beroep in te trekken;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten.
De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.2.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.3.
[eiseres] is onlangs een kort geding gestart tegen de Staat om te bewerkstelligen dat het Openbaar Ministerie (OM) tijdig hoger beroep en een schriftuur houdende grieven zou indienen tegen een vonnis van de politierechter in een strafrechtelijke procedure tegen haar buurman, welke procedure is gestart na een aangifte van [eiseres] en waarin zij is opgetreden als benadeelde partij. In die zaak heeft het OM gerekwireerd tot vrijspraak, omdat (kort gezegd) volgens het OM onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten (belediging en bedreiging) te komen. De politierechter heeft na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting mondeling vonnis gewezen en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. [eiseres] heeft het OM vervolgens verzocht hoger beroep in te stellen omdat naar haar mening haar spreekrecht als slachtoffer in de strafzaak is geschonden en een getuige volgens haar ten onrechte niet is beëdigd. Het OM heeft bij e-mail bericht van 23 juni 2022 geweigerd hoger beroep in te stellen en daarbij te kennen gegeven de visie dat [eiseres] onvoldoende gebruik heeft kunnen maken van haar spreekrecht niet te delen en er op gewezen dat ter zitting reeds afstand is gedaan van hoger beroep. [eiseres] heeft zich niet neergelegd bij de afwijzing en is een kort geding gestart.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de Staat in dat kort geding bij vonnis van 4 juli 2022 geboden om tijdig hoger beroep in te stellen. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis voorop gesteld dat gezien de plaats en de taak van het OM in het Nederlandse rechtsbestel en het vervolgingsmonopolie van het OM, het OM een grote mate van beleidsvrijheid geniet. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de wijze waarop het OM beslist tot het instellen dan wel afzien van hoger beroep. Afwegingen die het OM daarbij maakt zullen dan ook in beginsel moeten worden gerespecteerd. Voor de voorzieningenrechter bestaat hoogstens aanleiding tot ingrijpen (door het geven van een gebod of verbod) indien keuzes die het OM maakt in redelijkheid niet navolgbaar zijn, althans niet begrijpelijk zijn gemotiveerd.
1.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter deed in die zaak die uitzonderlijke situatie zich voor omdat, kort gezegd, de beslissing zoals die door het OM aan [eiseres] was gecommuniceerd was gebaseerd op evident onjuiste feitelijke gronden. In de motivering van de beslissing stond immers dat er geen onterechte beperking van het spreekrecht van de benadeelde had plaatsgevonden, terwijl dat wel het geval was, (hetgeen de Staat ook heeft erkend) en dat het OM ter zitting reeds afstand had gedaan van haar recht om hoger beroep in te stellen, terwijl gebleken is dat ook dat niet juist was. Gelet daarop was er volgens de voorzieningenrechter sprake van een beslissing die in redelijkheid niet navolgbaar was, omdat de gegeven motivering voor de beslissing (mede) was gebaseerd op voormelde onjuiste uitgangspunten. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat niet kon worden vastgesteld of een afweging op juiste feitelijke gronden zou moeten leiden tot het instellen van hoger beroep, maar omdat de termijn om hoger beroep in stellen kort na het wijzen van het vonnis verliep, heeft de voorzieningenrechter de vordering om hoger beroep in te stellen toegewezen ter sauvering van die termijn.
1.6.
De vordering om tijdig een schriftuur houdende grieven in te dienen is in voormeld vonnis afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in dat kader overwogen dat het OM, desgewenst na verder overleg met [eiseres] , na een nadere inhoudelijke afweging te hebben gemaakt op juiste feitelijke gronden, kan bezien of zij het hoger beroep wenst te handhaven en van grieven wil dienen of het alsnog wil intrekken. De voorzieningenrechter heeft bij die stand van zaken in het midden gelaten of het niet beëdigen van een getuige reden dient te zijn om het appel in te stellen en overwogen dat die omstandigheid in de nadere afwegingen van het OM kan worden betrokken.
1.7.
Het OM heeft daarna tijdig hoger beroep ingesteld. Op 14 juli 2022 heeft het OM, na overleg met de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Bosch, besloten om het hoger beroep in te trekken. In een brief van 15 juli 2022 heeft het OM dat aan [eiseres] gemotiveerd meegedeeld en toegelicht waarom het OM geen belang heeft bij (het handhaven van) het hoger beroep.
1.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het onderhavige kort geding ook de onder 1.4 vermelde maatstaf tot uitgangspunt dient te worden genomen betreffende de grote mate van beleidsvrijheid die het OM geniet, waarbij afwegingen die het OM maakt bij de beslissing tot het instellen dan wel afzien van hoger beroep in beginsel zullen moeten worden gerespecteerd en waarbij voor de voorzieningenrechter hoogstens aanleiding bestaat tot ingrijpen indien keuzes die het OM maakt in redelijkheid niet navolgbaar zijn, althans niet begrijpelijk zijn gemotiveerd.
1.9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het OM inmiddels de nadere inhoudelijke afweging heeft gemaakt zoals onder 1.6 bedoeld. Daarbij heeft het OM de relevante feiten en omstandigheden meegewogen. Zij heeft onder meer in aanmerking genomen dat [eiseres] geen onbeperkt spreekrecht heeft gekregen, maar zij heeft dat niet voldoende redengevend geacht om hoger beroep in te stellen, omdat zij van mening is dat dat niet afdoet aan het feit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een veroordeling van de verdachte. Het OM heeft ter zitting in dit kort geding overigens wel begrip getoond voor het feit dat de strafprocedure, waarin vrijspraak is gevorderd en uitgesproken, lastig moet zijn geweest voor [eiseres] en aangeboden nog een gesprek met haar daarover te hebben. De beslissing van het OM het beperkte spreekrecht van [eiseres] niet redengevend te achten voor het handhaven van het hoger beroep is niet onnavolgbaar of volstrekt onbegrijpelijk gemotiveerd. Dat geldt ook voor de mening van het OM dat de handelwijze ten aanzien van het horen van de getuige, die ook een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, het onderzoek ter zitting nog niet nietig heeft gemaakt en voor haar visie dat zij het hoe dan ook niet opportuun acht om hoger beroep in te stellen omdat voor de strafbare feiten die ten laste gelegd waren, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was voor een veroordeling. Het OM heeft de vrijheid om na een zorgvuldige afweging van alle relevante feiten en omstandigheden tot die beslissing te komen. De voorzieningenrechter kan daar verder niet in treden en wijst de vorderingen daarom af. Het komt de voorzieningenrechter in het belang van [eiseres] geraden voor om nu een punt achter deze kwestie te zetten. Als er nog een gesprek met het OM nodig is om dat te kunnen doen, dan is het aan [eiseres] om het aanbod van het OM daartoe aan te nemen.
1.10.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd. Aangezien [eiseres] niet eerder dan op 15 juli 2022 door de Staat is geïnformeerd over de wijze waarop het OM zou gaan handelen in deze, acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat [eiseres] heeft geconcludeerd dat zij niet kon wachten met het dagvaarden van de Staat. Weliswaar had zij daarna het kort geding nog kunnen intrekken om de kosten van de zitting te besparen, maar de meeste kosten waren voordien al gemaakt. De voorzieningenrechter acht het dan ook niet onbegrijpelijk dat [eiseres] ervoor heeft gekozen onder deze omstandigheden de zaak door te zetten en een rechterlijk oordeel te krijgen over haar positie. Dit een en ander is redengevend voor de hiervoor genoemde beslissing ten aanzien van de proceskosten.
1.11.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de volgende beslissing.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
De griffier is buiten staat te tekenen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet