ECLI:NL:RBDHA:2022:7456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
NL22.6212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing verblijfsrecht van Albanese eisers op basis van de Verblijfsrichtlijn en de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Albanese eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die de Albanese nationaliteit bezitten, hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van hun status als familieleden van een Unieburger. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die oordeelde dat de eisers niet ten laste kwamen van de referente, een Unieburger, en dat er geen sprake was van noodzakelijke en reële ondersteuning door haar. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat zij voldoende bewijs hadden geleverd van hun afhankelijkheid van de referente en dat de hoorplicht was geschonden.

Tijdens de zitting op 23 juni 2022 zijn de eisers en hun gemachtigde verschenen, evenals getuigen, maar de staatssecretaris was niet aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld, waaronder hun stelling dat zij in België bij de referente hebben gewoond en dat de ondersteuning van de referente noodzakelijk was voor hun basisbehoeften. De rechtbank concludeerde echter dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun claims te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de eisers geen verblijfsrecht toekwam op grond van de Verblijfsrichtlijn.

De rechtbank heeft ook de stelling van de eisers dat de hoorplicht was geschonden verworpen, omdat er geen twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer1]
[naam2], eiser,
V-nummer: [nummer2]
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
In het besluit van 15 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen L. van den Bergh. Ook zijn verschenen [naam3], referente, en [naam4] en [naam5], de ouders van referente. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Op 23 juni 2022 zijn ter zitting [naam4] en [naam5] als getuigen gehoord.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Albanese nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Eiseres is geboren op [geboortedatum2]. Eisers hebben op 18 juni 2021 aanvragen ingediend om toetsing aan het EU-recht en afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf als familielid van een Unieburger. Zij wensen bij hun schoondochter [naam3] (referente) te verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers niet ten laste komen van referente. Er is geen sprake van reële en noodzakelijke ondersteuning door referente. Eisers hebben namelijk niet aangetoond dat zij ten minste één jaar ononderbroken en regelmatig van referente een som geld hebben ontvangen en dat de financiële ondersteuning van referente in Albanië noodzakelijk was om in hun basisbehoeften te voorzien. Verder hebben eisers ook niet aangetoond dat zij in België met referente hebben gewoond.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eisers zijn van oordeel dat zij met de overgelegde stukken genoegzaam hebben aangetoond dat zij al in België bij referente verbleven en dat zij voor hun sociaal en economisch welzijn van haar afhankelijk zijn. Hetzelfde geldt voor de tijd dat eisers nog in Albanië woonden. Eisers voeren verder aan dat verweerder zo nodig aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb [1] . Tot slot voeren eisers aan dat de hoorplicht is geschonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Als Unieburgers hun recht op vrij verkeer uitoefenen, dan mogen bepaalde familieleden zich bij hen voegen in het gastland. Uit artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb [2] volgt dat dit onder meer geldt voor de derdelander (schoon)ouders van Unieburgers. Aan deze familieleden komt een afgeleid verblijfsrecht toe op grond van de Verblijfsrichtlijn [3] indien zij de betreffende Unieburger “ten laste” komen.
5. Wanneer een derdelander (schoon)ouder stelt ten laste te komen van een Unieburger, beoordeelt verweerder of dit familielid op het moment dat die verzoekt om hereniging met de Unieburger, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen: niet Nederland) materieel wordt ondersteund door de Unieburger. [4] Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn. Aangenomen wordt dat sprake is van noodzakelijke ondersteuning wanneer het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Verweerder neemt aan dat de ondersteuning reëel is als de Unieburger het familielid ten minste één jaar ononderbroken en regelmatig een som geld heeft betaald die voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.
6. In geschil is de vraag of de materiële ondersteuning van eisers door referente noodzakelijk en reëel is.
7. Verweerder heeft de enkele stelling van eisers dat zij vanwege hun economische en sociale toestand niet (volledig) in hun basisbehoeften kunnen voorzien onvoldoende kunnen achten. Eisers hebben niet met stukken onderbouwd dat zij zelf niet in staat zijn geweest om, bijvoorbeeld via het verrichten van arbeid, inkomsten te verwerven. De in beroep overgelegde verklaring van de gemeente Shkodër uit Albanië leidt niet tot een andere conclusie. Hieruit blijkt slechts dat eisers in Albanië niet in bezit zijn geweest van een huis of land en dat zij geen financiële steun ontvingen van de gemeente. Hiermee onderbouwen eisers echter niet dat zij niet (volledig) in staat zijn geweest om in hun basisbehoeften te voorzien. Ditzelfde geldt ook voor de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen. Zo heeft [naam4] verklaard dat hij dacht dat eisers in Albanië in een huurwoning verbleven die van een broer was. Verder heeft hij aan referente geld meegegeven voor eisers, wanneer referente in Albanië bij hen op bezoek ging. Hij heeft ook zelf op bezoek in Albanië geld aan eisers gegeven. Hij heeft verklaard dat hij niet heeft gevraagd waarvoor hij het geld moest geven, maar dat hij het meegaf omdat zijn dochter dat aan hem vroeg. [naam5] heeft verder verklaard dat eiseres op enig moment niet heeft kunnen werken en dat in het algemeen in Albanië geen sociale voorzieningen beschikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen onvoldoende concreet en op de situatie van eisers toegespitst om hun sociale en economische toestand in Albanië aan te tonen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat niet is gebleken dat de materiële ondersteuning van referente noodzakelijk is.
8. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de ondersteuning reëel is. Eisers hebben geen objectief verifieerbare stukken overgelegd ter onderbouwing van hun stelling dat referente op frequente basis gelden aan hen heeft geschonken om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. De door eisers overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen, alsook de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen, zijn van subjectieve aard en worden niet door andere bewijsstukken ondersteund. Hieruit blijkt dan ook niet dat eisers ten minste één jaar ononderbroken en regelmatig een som geld van referente hebben ontvangen, noch dat dit noodzakelijk was voor eisers om in hun basisbehoeften te voorzien.
9. Eisers hebben ook een beroep gedaan op artikel 8.7, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb. Daarvoor is de vraag van belang of eisers met referente in België hebben samengewoond.
10. Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat uit de door eisers overgelegde stukken niet blijkt dat zij samen met referente in België hebben gewoond. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eisers geen bewijs van inwoning hebben overgelegd, zoals bedoeld in artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder e, van het Vb. Eisers hebben wel een factuur voor het labo-onderzoek van 18 januari 2021 overgelegd, een recept van de huisarts van 5 juli 2021 en de mailwisseling met de gemeente Gent over de verlenging van het verblijf van eisers door het coronavirus. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat eisers daadwerkelijk bij referente hebben ingewoond. De ter zitting afgelegde getuigenverklaringen leiden niet tot een andere conclusie, nu dit geen objectief bewijs is waaruit blijkt dat eisers feitelijk met referente hebben samengewoond.
11. Door eisers is verder gesteld dat ten onrechte geen bijzondere omstandigheden aanwezig worden geacht om af te wijken van het beleid met toepassing van artikel 4:84 van de Awb. Nu eisers deze beroepsgrond niet nader hebben gespecificeerd, behoeft deze ook geen nadere bespreking.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen vaststellen dat aan eisers geen verblijfsrecht toekomt op grond van de Verblijfsrichtlijn.
13. De rechtbank volgt eisers tot slot niet in de stelling dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag verweerder slechts van het horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd en ingebracht, heeft verweerder niet ten onrechte van het horen in bezwaar afgezien.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingebesluit 2000.
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.Zie paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).