ECLI:NL:RBDHA:2022:7458
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. E.S. van Aken, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in een besluit van 2 december 2021. Dit primaire besluit werd later in een bestreden besluit van 15 maart 2022 door de staatssecretaris gehandhaafd, waarbij het bezwaar van verzoekers ongegrond werd verklaard.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. In de overwegingen van de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank met zaaknummer NL22.6212, waarin op het beroep van verzoekers was beslist. Gezien deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.