ECLI:NL:RBDHA:2022:7526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
AWB 20/1971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van familie- of gezinsleven en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres, een Armeense vrouw, voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven met haar kleindochter in Nederland. Eiseres heeft een lange geschiedenis van asielaanvragen en verblijfsprocedures, die allemaal zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het onredelijk zou zijn om eiseres te verplichten terug te keren naar Armenië om een mvv aan te vragen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een sterke band heeft met haar kleindochter en dat haar terugkeer naar Armenië een schending van haar recht op respect voor privé- en gezinsleven zou zijn, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt en dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat de gevolgen van haar keuze om in Nederland te blijven zonder verblijfsvergunning voor haar rekening komen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1971
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres,
gemachtigde: mr. E. Derksen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Visschers.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 in Breda. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig M. Kirakosian, tolk en [Naam 2], de zoon van eiseres. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij op [Geb. datum] 1960 is geboren en dat zij de Armeense nationaliteit heeft. Op 28 februari 1999 heeft eiseres voor het eerst in Nederland een asielaanvraag ingediend, tezamen met haar echtgenoot en haar twee zoons. Op 27 januari 2003 heeft verweerder bij separate besluiten de asielaanvraag van eiseres afgewezen en is aan de echtgenoot van eiseres artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen. Het daartegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard. Hiertegen is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 oktober 2004 is dit beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 14 maart 2005 door de Afdeling bevestigd. [1]
2. Bij brief van 18 maart 2005 heeft eiseres verweerder verzocht gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Deze aanvraag is op 23 maart 2006 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling op 8 mei 2007 bevestigd.
3. Op 18 januari 2008 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 24 januari 2008 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is op 12 februari 2008 ongegrond verklaard. [2] Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling op 27 maart 2008.
4. Op 21 juli 2008 heeft verweerder de echtgenoot van eiseres ongewenst verklaard. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 augustus 2008 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 juli 2009 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling op 5 februari 2010 bevestigd.
5. De zoons van eiseres zijn in aanmerking gekomen voor de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet. Eiseres en haar echtgenoot hebben geen aanbod gekregen om voor deze regeling in aanmerking te komen. De hiertegen gevoerde procedure is op 23 maart 2010 door de rechtbank getoetst en heeft niet tot het door eiseres beoogde doel geleid.
6. Op 19 september 2017 heeft eiseres verzocht om haar op grond van het arrest Chavez-Vilchez [3] verblijf toe te staan bij haar kleindochter, [Naam 3], de dochter van [Naam 2]. Deze aanvraag is afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 25 juni 2018 ongegrond verklaard.
7. Op 30 november 2017 heeft eiseres de aanvraag ingediend die in deze procedure ter toetsing voorligt. Dit betreft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 3]’. Op 26 maart 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit). Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 september 2018 ongegrond verklaard.
8. Eiseres heeft tegen de besluiten van 25 juni 2018 en 19 september 2018 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 24 mei 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het beroep gericht tegen het besluit van 19 september 2018 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. [4] Daarnaast heeft de rechtbank verweerder geboden zich te onthouden van de verwijdering of uitzetting van eiseres buiten het grondgebied van Nederland tot op het bezwaar is beslist. Het beroep tegen het besluit van 25 juni 2018 is ongegrond verklaard.
9. Verweerder heeft om het gebrek te herstellen eiseres, haar zoon en haar schoondochter op 19 februari 2020 gehoord in bezwaar.
10. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet in geschil is dat aan eiseres een inreisverbod van twee jaar is uitgevaardigd en dat zij niet over een mvv beschikt. [5] Eiseres komt volgens verweerder niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder heeft de aanvraag ook afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, nu de echtgenoot van eiseres onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag valt. Eiseres voldoet niet aan alle voorwaarden op grond waarvan artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet meer wordt tegengeworpen, aangezien eiseres haar vertrek naar Armenië heeft tegengewerkt.
11. Eiseres heeft zes keer verzocht om uitstel van vertrek vanwege medische klachten. Het zesde verzoek is bij besluit van 31 juli 2020 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is op 15 september 2020 ongegrond verklaard. Op 29 januari 2021 is het daartegen ingediende beroep ongegrond verklaard. [6]
12. Eiseres voert in beroep aan dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. [7] Eiseres heeft familieleven met het gehele gezin van haar zoon, dat mede zijn vrouw en hun drie kinderen omvat. Eiseres heeft zowel in Armenië als in Nederland altijd met haar zoon samengewoond en deel uitgemaakt van zijn gezin. Het volledige gezin bezit de Nederlandse nationaliteit. De zoon van eiseres voorziet in hun levensonderhoud. Een aantal van de drie kleinkinderen van eiseres gaat naar school en heeft geen of minimale banden met Armenië. Het is in hun belang om het familieleven in Nederland uit te oefenen. Dit familieleven kan niet worden ondervangen door moderne communicatiemiddelen en van het gezin kan niet worden gevraagd dat zij eiseres naar Armenië volgen. Verweerder heeft naar het oordeel van eiseres geen ‘fair balance’ opgemaakt, waarbij de belangen van eiseres en haar (klein)kinderen diende te worden meegewogen. Verder voert eiseres aan dat ten onrechte het mvv-vereiste aan haar wordt tegengeworpen, aangezien haar zoon ook zonder mvv is ingereisd. Aan hem is desondanks een verblijfsvergunning verleend. Verweerder diende ook bij zijn beoordeling te betrekken dat de inreis van eiseres van 1999 dateert. Volgens eiseres diende verweerder daarnaast toepassing te geven aan de hardheidsclausule, nu eiseres als gevolg van het bestreden besluit niet meer in staat zal zijn het graf van haar in Nederland begraven kleindochter te bezoeken. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde. Het beleid voor gezinsleden van personen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, is versoepeld met ingang van 20 november 2008. Van frustratie van het vertrek is na 2008 niet gebleken. Overigens is ook niet meer gebleken van een vertrekprocedure. Dit kan dan ook niet aan eiseres worden tegengeworpen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
13. Vaststaat dat eiseres niet in het bezit is van een mvv.
14. De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. [8] Een vreemdeling is vrijgesteld van het mvv-vereiste als uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. [9] Verweerder werpt het mvv-vereiste evenmin tegen als het vasthouden aan dat vereiste naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule). [10]
15. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen eiseres en haar kleindochter familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook terecht een belangenafweging gemaakt om te beoordelen of dit familieleven dwingt tot verblijfsaanvaarding. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle voor die belangenafweging relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken en of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft geteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven in Nederland enerzijds, en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het hanteren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De toetsing van de rechtbank dient enigszins terughoudend te zijn.
16. Verweerder heeft bij zijn beoordeling betrokken dat eiseres – ondanks meerdere daartoe gevoerde verblijfsprocedures – nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad. Eiseres is dan ook familieleven gaan uitoefenen zonder dat zij hier mocht verblijven. Daarmee heeft zij de Nederlandse Staat voor een voldongen feit gesteld. De gevolgen van deze keuze komen voor rekening en risico voor eiseres. Bovendien is aan eiseres een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Ook weegt in het nadeel van eiseres dat zij nog steeds getrouwd is met haar echtgenoot en dat hij in Frankrijk verblijft. In het voordeel van eiseres is meegewogen dat de kleindochter van eiseres in Nederland is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft. Daar staat tegenover dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het familieleven in Armenië uit te oefenen. Ook in beroep heeft eiseres geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij zich niet zelfstandig zou kunnen handhaven in Armenië. Verder heeft eiseres niet concreet onderbouwd welke (zorg)taken zij uitvoert en dat deze ondersteunende rol niet door de ouders kan worden ondervangen. Zo is niet gesteld of gebleken dat eiseres de feitelijke zorg voor haar kleinkind als primaire of vervangende verzorger bij afwezigheid van één van de ouders op zich neemt. Eiseres heeft verder niet onderbouwd waarom haar rol als oma niet op afstand kan worden uitgeoefend. De verklaring van de schoolleider, [Naam 4], leidt niet tot een andere conclusie. In het verweerschrift heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaring niet op officieel briefpapier is opgesteld, het niet duidelijk is in welk kader en met welk doel zij gesprekken heeft gevoerd met de kleindochter van eiseres en waar de bevindingen op worden gebaseerd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
17. De rechtbank constateert dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder met betrekking tot haar privéleven, zodat de rechtbank dit aspect van artikel 8 van het EVRM niet nader bespreekt.
18. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule slaagt niet. Eiseres voert aan dat een aantal van haar kleinkinderen in Nederland ligt begraven. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat het onredelijk hard is van eiseres te verlangen dat zij terugkeert naar Armenië en daar een mvv aan te vragen.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv.
20. Tot slot heeft verweerder de aanvraag ook kunnen afwijzen wegens gevaar voor de openbare orde. In rechte staat vast dat de echtgenoot van eiseres onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt niet meer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, indien aan al de drie de volgende voorwaarden wordt voldaan [11] :
het gezinslid verblijft tenminste tien jaren in Nederland, gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel;
het verblijf van het gezinslid in Nederland is ononderbroken; en
het gezinslid heeft zijn vertrek naar het land van herkomst niet tegengewerkt.
De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Anders dan eiseres ter zitting heeft aangevoerd, gelden deze beleidsregels nog steeds.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan voorwaarde c. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder niet stilgezeten en het verblijf in Nederland zonder meer toegestaan. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, was het gelet op het grote aantal door eiseres gevoerde verblijfsprocedures niet mogelijk haar vertrek voor 2008 te bewerkstelligen. Vervolgens heeft verweerder in 2008 meerdere vertrekgesprekken met eiseres gevoerd. Daarbij heeft eiseres verklaard niet terug te willen keren. Eiseres is ook drie keer niet verschenen en zij heeft geen medewerking verleend aan de aanvraag van een laissez-passer. Eiseres is in 2010 gemeld als ‘met onbekende bestemming vertrokken’. Sindsdien heeft eiseres meermaals uitstel van vertrek aangevraagd, waardoor ook gedurende een groot deel van die periode niet aan haar vertrek kon worden gewerkt. Bovendien rust op eiseres zelfstandig de plicht om de Europese Unie te verlaten. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres niet in staat is geweest om haar uitreis uit Nederland zelfstandig, dan wel met de hulp van de Dienst Terugkeer & Vertrek, te regelen. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBSGR:2008:140.
3.Arrest van het Hof van Justitie van het de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:534.
5.Machtiging tot voorlopig verblijf.
6.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBGEL:2021:414.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
9.Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb.
10.Op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vb, nader uitgewerkt in verweerders beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
11.Zie paragraaf C2/7.10.2.7 van de Vc.