ECLI:NL:RBDHA:2022:7692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/09/607729 / FA RK 21-1166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2022 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, en kinderalimentatie. De man heeft verweer gevoerd en ook zelfstandig verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft beide verzoeken tot echtscheiding toegewezen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is voorlopig bij de vrouw vastgesteld, in afwachting van de resultaten van een netwerkberaad met de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 356,- per maand voor beide kinderen samen, en heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de echtelijke woning aan de vrouw is toegedeeld onder voorwaarden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 21-1166 (scheiding) en FA RK 21-4414 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/607729 (scheiding) en C/09/614354 (verdeling)
Datum beschikking: 9 juni 2022

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 18 februari 2021 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M. Haasjes te Voorburg (voorheen mr. B. Kuppens).

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 1 maart 2021 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 29 april 2022 van de zijde van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 29 april 2022 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 6 mei 2022 van de zijde van de man, met bijlagen.
De minderjarige [kind 1] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt. De minderjarige [kind 2] heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
Op 12 mei 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten en [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [dag] 2003 te [gemeente] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te ’ [geboorteplaats 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.

Verzoek en verweer

Het verzoek – na aanvulling – strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat één weekend per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag 19.00 uur tot de daaropvolgende zondagavond 19.00 uur, alsmede iedere donderdagmiddag na school tot 19.00 uur en een gedeelte van de schoolvakanties, in onderling overleg te bepalen met als uitgangspunt het aan het ouderschapsplan gehechte schema en indien men niet op vakantie gaat de voortzetting van de gewone wekelijkse regeling;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 225,- per maand per kind, door de man aan de vrouw bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, dan wel met ingang van de datum van ondertekening van het ouderschapsplan;
- te bepalen dat de man dient mee te werken aan het laten taxeren van de motor en zijn verzameling brommers van het merk Zundapp, met benoeming van een taxateur;
- te bepalen dat de man dient mee te werken aan het taxeren van zijn bedrijf c.q. de waarde van de aandelen van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V., met benoeming van een taxateur;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw, subsidiair partijen te veroordelen om over te gaan tot scheiding en deling van hun gemeenschap van goederen ten overstaan van een notaris met benoeming van een boedelnotaris en van een onzijdig persoon als bedoeld in de wet;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte voor het verzoek strekkende tot echtscheiding – verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de man en de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat zij afwisselend de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw doorbrengen, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondagmiddag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen aldus:
- de gewone zorgregeling loopt door in de vakanties met een duur van één week;
- langere vakanties worden in tweeën gesplitst, waarbij de kinderen in de even jaren de eerste helft van de vakantie bij de man zijn en de tweede helft van de vakantie bij de vrouw, en in de oneven jaren andersom;
- in de even jaren zijn de kinderen iedere eerste feestdag (bijvoorbeeld Eerste Kerstdag) bij de man en iedere tweede feestdag bij de vrouw en in de oneven jaren andersom;
- tijdens de enkele feestdagen (bijvoorbeeld Hemelvaart) loopt de gewone zorgregeling, dan wel de vakantieregeling, afhankelijk van welke regeling op dat moment geldt;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 316,- per maand, zijnde € 50,- ten behoeve van [kind 2] en € 265,- ten behoeve van [kind 1] , door de vrouw aan de man bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers, of althans over en weer een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te behoren met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel,
- in de overwegingen van de beschikking op te nemen dat de vrouw volledig draagplichtig is, met uitsluiting van iedere verplichting van de man uit dien hoofde, voor de schuld uit geldlening in verband met de aanschaf van het perceel grond waarop de echtelijke woning is gebouwd,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Voldoende is gebleken dat partijen niet in staat zijn tot een gemeenschappelijk ouderschapsplan te komen, zodat, nu aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, partijen ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en hebben beiden een verzoek tot echtscheiding gedaan. Deze verzoeken tot echtscheiding kunnen als op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats
De vrouw verzoekt te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] de hoofdverblijfplaats bij haar hebben. Een splitsing van de hoofdverblijfplaats zoals door de man wordt verzocht, waarbij [kind 2] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en [kind 1] bij de man, acht de vrouw volstrekt onpraktisch. De man daarentegen is van mening dat een dergelijke splitsing het meeste aansluit bij de door hem gewenste co-ouderschapsregeling. Daarnaast levert het voor partijen een financieel gunstige situatie op.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hierna onder het kopje ‘zorgregeling’ zal blijken, gaan de ouders deelnemen aan een netwerkberaad om afspraken over de zorgregeling te maken. Ook is er op dit moment (nog) geen sprake van een co-ouderschapsregeling. De rechtbank ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te splitsen, zoals door de man wordt verzocht. In afwachting van de resultaten van het netwerkberaad zal de rechtbank bepalen dat [kind 1] en [kind 2] voorlopig de hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, zoals nu ook al het geval is.
Zorgregeling
In juni 2021 zijn de ouders een voorlopige zorgregeling overeengekomen. Deze regeling houdt in dat [kind 1] om de week van donderdag uit school tot zondagavond bij de man is. [kind 2] verblijft op dezelfde dagen bij de man, maar slaapt op vrijdag bij de vrouw. Deze regeling wordt tot op heden gehandhaafd.
De man wil dat deze regeling uitgebreid wordt naar een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen de helft van de tijd bij hem zijn. Hij geeft aan dat dit niet meteen gerealiseerd hoeft te worden, maar hij wenst dat de co-ouderschapsregeling alvast wordt vastgelegd zodat de kinderen weten dat dit de basis is en dat beide ouders er voor ze zijn.
De vrouw is van mening dat voorlopig de huidige regeling gehandhaafd moet worden. Zij verzet zich in beginsel niet tegen een co-ouderschapsregeling, maar voert aan dat bij de kinderen op dit moment geen draagvlak is voor een dergelijke regeling.
Op de zitting is gebleken dat partijen het in beginsel over eens zijn dat toegewerkt wordt naar een co-ouderschapsregeling maar er bestaat onenigheid over of de kinderen een dergelijke regeling willen. Met het oog op de mogelijkheid om de kinderen hierin een stem te geven en hen hun mening te laten uiten, is met partijen de mogelijkheid om deel te nemen aan een netwerkberaad besproken. Hiermee doelt de rechtbank op de werkwijze van de Raad waarbij - kort samengevat - eerst door de Raad met de kinderen wordt gesproken, om te kijken wat voor de kinderen belangrijk is in het contact met de man. Na het gesprek met de kinderen volgt het netwerkberaad waarbij een gezamenlijk gesprek met het netwerk van de kinderen en de ouders wordt gevoerd om het netwerk actief mee te laten denken over een oplossing, waarbij het belang van de kinderen als uitgangspunt wordt genomen. Bij dit beraad is namens de Raad ook een gedragsdeskundige betrokken. Het doel in dit concrete geval is dat wordt ingezet op het verkrijgen van duidelijkheid over de wensen van de kinderen ten aanzien van de zorgregeling, zodat de ouders – rekening houdend met de wensen van de kinderen – afspraken kunnen maken over een definitieve zorgregeling. Ook kan worden besproken hoe het netwerk van partijen constructief in plaats van destructief ingezet kan worden.
De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat beide ouders hieraan zullen meewerken. De kinderen voelen op dit moment dat het niet goed zit tussen de ouders en zij hebben hier last van. Tijdens het netwerkberaad dienen de ouders met elkaar in gesprek te gaan en te leren om met elkaar als ouders om te gaan, ondanks hun ervaringen in het verleden. De rechtbank onderstreept hierbij dat de ouders zelf de enige zijn die de situatie voor de kinderen daadwerkelijk kunnen verbeteren.
Beide ouders hebben ter zitting verklaard hun medewerking aan dit netwerkberaad te zullen verlenen. De rechtbank zal partijen dan ook verwijzen naar het netwerkberaad.
De rechtbank merkt nog op dat in het onderhavige geval geen regulier onderzoek door Raad gestart hoeft te worden. Indien partijen er niet in slagen om gedurende het netwerkberaad afspraken te maken, acht de rechtbank het verstandig dat partijen deel gaan nemen aan ouderschapsbemiddeling, zoals ook op de zitting is besproken. De rechtbank verzoekt de Raad daarom om de rechtbank mede te berichten of een verwijzing van de rechtbank nodig is en of partijen daarmee instemmen.
In afwachting van de resultaten van het netwerkberaad zal de rechtbank de huidige zorgregeling vastleggen als voorlopige zorgregeling. Op de zitting is gebleken dat de huidige regeling goed verloopt, maar dat onduidelijkheid bestaat over het eindmoment op zondagavond als de kinderen bij de man zijn. Met partijen is daarom afgesproken dat de kinderen in beginsel tussen 19.00 en 20.00 uur weer bij de vrouw zijn. Wanneer hiervan afgeweken moet worden, dienen de ouders ruim van tevoren met elkaar te overleggen en een ander tijdstip af te spreken. Het is niet de bedoeling dat de ouders hierover via de kinderen gaan communiceren. In onderling overleg kan [kind 1] een nachtje extra bij de man overnachten als zij dat wil. De zorgregeling zal er derhalve als volgt uitzien. De kinderen verblijven om de week van donderdag naar school, waarbij de man de kinderen in de ochtend bij de vrouw ophaalt en hen naar school brengt, tot zondagavond uiterlijk 20.00 uur bij de man en waarbij [kind 2] op vrijdagavond bij de vrouw slaapt. Ten aanzien van de vakanties zijn partijen het erover eens dat deze bij helfte verdeeld worden en dat zij onderling afspraken maken.
Kinderalimentatie
Behoefte
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2020 € 677,50 bedroeg. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte € 711,- per kind per maand en € 1.422,- voor beide kinderen samen. De rechtbank zal in hiernavolgende uitgaan van dit bedrag.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bespreken.
De vrouw verzoekt vaststelling van de kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. De man voert verweer hiertegen en verzoekt de kinderalimentatie niet eerder dan op de datum van inschrijving van de echtscheiding te laten ingaan.
De rechtbank stelt voorop dat terughoudend dient te worden omgegaan met het vaststellen dan wel wijzigen van kinderalimentatie met terugwerkende kracht. De rechtbank acht het in dit geval redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van deze beschikking. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat hoewel de man sinds het uiteengaan van partijen geen bijdrage in de kosten van de kinderen aan de vrouw heeft betaald, hij wel kosten heeft gemaakt ten behoeve van de kinderen.
Draagkracht
Gelet op de ingenomen standpunten over en weer staat vast dat partijen over voldoende draagkracht beschikken om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Gelet hierop is met partijen op de zitting de mogelijkheid besproken om de kosten gelijkelijk te delen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat – mede gelet op de omstandigheid dat de ouders een co-ouderschapsregeling voor ogen hebben en zij een vergelijkbaar inkomen genieten, althans kunnen verwerven – het redelijk is om de kosten gelijkelijk tussen partijen te verdelen. Dat wil zeggen dat beide ouders geacht worden de helft van de behoefte van de kinderen te dragen, zijnde € 711,- per maand.
Aangezien de kinderen voorlopig de hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, wordt het aandeel van de man verlaagd met de zorgkorting. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de kinderen, geldt een percentage van 25. De behoefte van de kinderen is
€ 1.422,- per kind per maand, zodat de zorgkorting een bedrag van € 355,- per maand bedraagt.
De eerder genoemde bijdrage van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man een kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen van € 356,- per maand.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van vandaag een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 356,- per maand zal betalen voor beide kinderen samen, te weten € 178,- per kind per maand.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Beide partijen verzoeken het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers aan hen toe te delen.
De rechtbank is gelet op het feit dat de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft en de man inmiddels over eigen woonruimte beschikt alsmede de omstandigheid dat de vrouw voornemens is de echtelijke woning over te nemen, van oordeel dat de vrouw meer belang heeft bij haar verzoek. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de man.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Peildatum omvang
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen de man en de vrouw een algehele gemeenschap van goederen bestaat. De peildatum voor de vaststelling van de omvang van de gemeenschap is de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, te weten 18 februari 2021. Voor zover de vrouw stel dat hiervan afgeweken dient te worden, merkt de rechtbank op dat dit een wettelijk uitgangspunt is en dat hiervan – ten aanzien van de omvang – niet afgeweken kan worden.
Peildatum waardering
Voor de waardering van de bestanddelen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – als peildatum de datum van de feitelijke verdeling. Als uitgangspunt geldt bovendien dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij helfte tussen de man en de vrouw wordt verdeeld.
Vermogensbestanddelen
Partijen hebben de volgende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning gelegen te ( [postcode 1] ) [woonplaats] , [adres 1] en de bijbehorende hypothecaire geldlening;
het bedrijfspand gelegen te ( [postcode 2] ) [plaats] , [adres 2] ;
de lijfrentepolissen;
e bankrekeningen;
de inboedel;
de voertuigen;
de munten- en postzegelverzamelingen;
de aandelen in de BV van de man, [bedrijfsnaam] .
De rechtbank dient verder een oordeel te geven over de door de vrouw gestelde vorderingen op de man.
ad a) de echtelijke woning gelegen te ( [postcode 1] ) [woonplaats] , [adres 1] en de bijbehorende hypothecaire geldlening
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning in beginsel aan de vrouw kan worden toegedeeld. Tussen partijen is in geschil hoe de echtelijke woning gewaardeerd moet worden. Partijen hebben het perceel waar de echtelijke woning op is gebouwd in 2017 van de ouders van de vrouw tegen een niet marktconforme prijs gekocht, zo stelt de vrouw althans. Hoewel op de akte van levering enkel de naam van de vrouw staat vermeld, staat vast dat partijen samen eigenaar zijn geworden, nu zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Later, in 2020, is bij de notaris een akte gepasseerd waarin een voorkeursrecht tot koop ten behoeve van de ouders van de vrouw is gevestigd. De vrouw stelt dat dit voorkeursrecht een voorwaarde was op grond waarvan partijen het perceel tegen een lagere prijs konden kopen. De man wist ervan en alle correspondentie met de notaris is via de gezamenlijke mail verlopen, aldus de vrouw. De man betwist dat hij ervan op de hoogte was. Hij voert aan dat de vrouw dit voorkeursrecht heeft gevestigd slechts met het doel om de waarde van de echtelijke woning te verlagen.
De rechtbank stelt voorop dat een voorkeursrecht op een onroerend goed slechts kan worden gevestigd wanneer alle eigenaren de notariële akte daartoe, al dan niet bij volmacht, ondertekenen. Alle eigenaren moeten immers akkoord zijn met bezwaring van hun eigendom. Vast staat dat in de notariële akte waarbij het voorkeursrecht is gevestigd slechts de vrouw als eigenaar staat vermeld, terwijl ook vast staat dat partijen samen eigenaar zijn. Wat er verder ook zij van de juridische status van dat voorkeursrecht - partijen zullen zich daarvoor zo nodig tot de handelsrechter kunnen wenden - de rechtbank zal in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap geen rekening houden met dat voorkeursrecht. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de man daarmee akkoord was en het komt de rechtbank voor dat als dat zo zou zijn, de man de notariële akte mee had kunnen en moeten tekenen. Niet gebleken is dat de notaris de man heeft betrokken in het tot stand komen van de akte. Reeds om die reden gaat de rechtbank aan het standpunt van de vrouw voorbij.
Daar komt nog bij dat de man onbetwist heeft gesteld dat als zou worden uitgegaan van de waarde inclusief het voorkeursrecht, hij in de afgelopen jaren meer geld in de woning zou hebben geïnvesteerd dan hij er nu uit zou halen, hetgeen de rechtbank in de huidige huizenmarkt als een ongeloofwaardige en onredelijke uitkomst ziet. De vrouw zou daardoor immers, ondanks dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en er geen sprake is geweest van een schenking bij uitsluiting (de vrouw stelt zelf dat bij de aankoop van het perceel expliciet is gekeken naar de fiscale consequenties daarvan om te voorkomen dat een aanslag schenkingsbelasting zou volgen), met € 560.000,- worden bevoordeeld (althans, de helft daarvan). Het is juridisch niet mogelijk om na een schenking op een later moment alsnog een (verkapte) uitsluitingsclausule overeen te komen, zoals hier het geval zou zijn als de rechtbank het standpunt van de vrouw zou volgen.
Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk dat bij de verdeling van de echtelijke woning uitgegaan wordt van de waarde van € 1.050.000,-, zijnde de taxatiewaarde zonder rekening te houden met het voorkeursrecht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de vrouw binnen zes maanden na de inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers dient aan te tonen dat zij in staat is de toedeling van de echtelijke woning tegen de hiervoor genoemde waarde aan haar te financieren door overname van de hypothecaire geldlening en hiervoor de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de vrouw daarin slaagt, zal de vrouw de woning aan haar toegedeeld krijgen, waarbij zij de helft van de overwaarde (te weten de taxatiewaarde minus de schuld van de hypothecaire geldlening) van de echtelijke woning aan de man moet voldoen. De kosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw komen voor haar rekening. Indien de vrouw de toedeling van de echtelijke woning niet kan financieren, dient de woning te worden verkocht aan een derde.

ad b) het bedrijfspand gelegen te ( [postcode 2] ) [plaats] , [adres 2]

Partijen zijn het erover eens dat het bedrijfspand aan de man kan worden toegedeeld voor de taxatiewaarde van € 280.000,-, onder de verplichting om de helft daarvan aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank zal aldus beslissen.

ad c) de lijfrentepolissen

Tussen partijen is niet in geschil dat zij allebei gerechtigd zijn tot de helft van de waarde van de lijfrentepolissen. Op de zitting is gebleken dat partijen bereid zijn om nader overleg te voeren over de wijze van verdeling, waarbij rekening wordt gehouden met een fiscaal voordelige afwikkeling (zoals splitsing of overzetten op naam van een van beide partijen). De rechtbank zal derhalve enkel bepalen dat aan partijen ieder de helft van de waarde toekomt.

ad d) de bankrekeningen

Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bankrekening wordt opgeheven, waarbij het saldo bij helfte verdeeld wordt. Ook zijn partijen het erover eens dat zij allebei de bankrekeningen op hun eigen naam zullen voortzetten, waarbij de saldi per peildatum verrekend moeten worden en dat de bankrekeningen op naam van de kinderen buiten de verdeling vallen. De rechtbank zal aldus beslissen.

ad e) de inboedel

Ten aanzien van de inboedel van de echtelijke woning overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw stelt dat de inboedel reeds is verdeeld. De man verzoekt om toedeling van een aantal door hem genoemde goederen en toedeling van de rest aan de vrouw, tegen een vergoeding van € 5.000,-. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen nu de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de inboedel niet reeds is verdeeld, laat staan wat de waarde ervan is.
Ten aanzien van het bedrijfspand overweegt de rechtbank als volgt. Partijen hebben over en weer onvoldoende onderbouwd waaruit de inventaris van het bedrijfspand bestaat en wat de waarde daarvan is. Bij gebrek aan informatie kan de rechtbank hierop geen beslissing nemen, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

ad f) de voertuigen

Partijen zijn het erover eens dat de auto, een Toyota Yaris met kenteken [kenteken] aan de vrouw wordt toegedeeld maar verschillen van mening over de waarde daarvan. De vrouw stelt de waarde op € 6.250,- en de man op € 8.500,-. De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs op basis van de ingenomen standpunten op € 7.000,- en zal derhalve bepalen dat de auto tegen deze waarde aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de verplichting om de helft hiervan aan de man te vergoeden.
Ten aanzien van de bedrijfsauto van het merk Mercedes overweegt de rechtbank dat deze op de peildatum reeds was ingebracht in de BV van de man, zodat de auto niet afzonderlijk verdeeld kan worden.
Ten aanzien van de motor en brommers van partijen, waaronder een motor van het merk Yamaha en een viertal brommers van het merk Zundapp, overweegt de rechtbank dat de man onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat de door de vrouw gestelde waarde van € 15.000,- onjuist is. De rechtbank zal daarom bepalen dat de motor en brommers aan de man worden toegedeeld tegen een totale waarde van € 15.000,-, onder de verplichting om de helft ervan aan de vrouw te vergoeden.

ad g) de munten- en postzegelverzamelingen

Partijen zijn het erover eens dat de munten- en postzegelverzamelingen aan de vrouw kunnen worden toegedeeld maar verschillen van mening over de waarde ervan. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft betwist dat de door de vrouw gestelde waarde onjuist is, zodat de rechtbank het standpunt van de vrouw zal volgen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de munten- en postzegelverzamelingen worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van in totaal € 4.850,-.

ad h) de aandelen in de BV van de man, [bedrijfsnaam]

Ook ten aanzien van de aandelen in de BV van de man zijn partijen het erover eens dat de aandelen aan de man worden toegedeeld maar verschillen zij van mening over de waarde. De rechtbank stelt voorop dat de benoeming van een deskundige ter waardering van de aandelen veel tijd en geld zal kosten. Het is in het belang van partijen dat zij snel duidelijkheid hebben, zodat de rechtbank er om die reden van afziet om een deskundige te benoemen. Gelet op de standpunten van partijen, de overgelegde stukken en de kanttekeningen van de vrouw daarop, stelt de rechtbank de waarde van de aandelen in het economisch verkeer schattenderwijs vast op € 150.000,-. De rechtbank zal bepalen dat de aandelen tegen deze waarde aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting om de helft hiervan aan de vrouw te voldoen. Daarnaast, daar zijn partijen het over eens, ook rekening moet worden gehouden met de vordering van de man op de BV, die op 31 december 2020 € 94.433,- bedroeg. Ook hiervan komt de helft toe aan de vrouw.

ad i) de vorderingen van de vrouw op de man

Belastingteruggave
Tussen partijen is niet in geschil dat voor zover het gaat om na de peildatum ontvangen bedragen die zien op de periode van voor de peildatum, deze bij helfte worden verdeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen over en weer de nodige stukken en bescheiden zullen uitwisselen om te bezien of er nog iets verrekend moet worden.
Zorgpremie van de man
De vrouw voert aan dat zij tot en met december 2020 de zorgpremie van de man heeft betaald en vordert terugbetaling daarvan. De rechtbank overweegt dat deze betalingen voor de peildatum hebben plaatsgevonden, zodat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Onroerendzaakbelasting 2021 en 2022
De vrouw voert aan dat zij de onroerendezaakbelasting 2021 en 2022 heeft betaald en verzoekt te bepalen dat de man de helft van het betaalde bedrag dient te vergoeden. De rechtbank merkt op dat het hierbij gaat om eigenaarslasten en dat partijen in de onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn. Voor zover de vrouw meer dan haar aandeel heeft voldaan, heeft zij een regresvordering op de man. Deze vordering kan worden verrekend bij de overdracht van de echtelijke woning bij de notaris.
Huurbaten verhuur parkeerplaatsen
De vrouw stelt dat parkeerplaatsen bij het bedrijfspand verhuurd worden en dat de man de huurbaten daarvan met haar moet delen. De man voert aan dat de parkeerplaatsen sinds 2019 niet meer verhuurd worden. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende heeft gesteld dat er nog huurbaten zijn die verdeeld moeten worden, zodat de rechtbank dit verzoek van de vrouw zal afwijzen.
Vakantie augustus 2020
De vrouw heeft de vakantie van partijen in 2020 betaald. Hoewel partijen op dat moment feitelijk al uit elkaar waren, betreft het ook hier een uitgave van voor de peildatum. De rechtbank zal ook deze vordering derhalve afwijzen.
Schuld uit geldlening bij aanschaf perceel echtelijke woning
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld bij haar vader ten behoeve van de aankoop van de grond waar de echtelijke woning op is gebouwd. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat er geen schuld meer is, zodat de rechtbank dit verzoek van de man zal afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [dag] 2003 te [gemeente] ;
*
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten in de vorm van een netwerkberaad, zoals hiervoor omschreven en bij de Raad voor de Kinderbescherming bekend;
de Raad voor de Kinderbescherming kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders die te bereiken zijn op de volgende telefoonnummers en e-mailadressen:
man: [telefoon 1] / [e-mailadres 1]
vrouw: [telefoon 2] / [e-mailadres 2]
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
uiterlijk op 15 december 2022dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk de uitkomsten van het netwerkberaad te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat partijen de rechtbank, na ontvangst van het rapport, kunnen laten weten hoe de procedure zal worden voortgezet, waarbij het uitgangspunt zal zijn dat de zaak op de stukken zal worden afgedaan;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] .
voorlopig, in afwachting van de resultaten van het netwerkberaad, de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de kinderen, voorlopig, in afwachting van het netwerkberaad, bij de man zullen zijn:
- om de week van donderdag tot zondagavond, waarbij de man de kinderen donderdagochtend bij de vrouw ophaalt en naar school brengt en hen zondagavond uiterlijk om 20.00 uur weer bij de moeder brengt en waarbij [kind 2] op vrijdagavond bij de moeder slaapt;
- gedurende de helft van de vakanties, in onderling overleg te bepalen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van vandaag een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 356,- per maand, te weten € 178,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te ( [postcode 1] ) Leidschendam, [adres 1] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. ten aanzien van de echtelijke woning:
de echtelijke woning gelegen te ( [postcode 1] ) [woonplaats] , [adres 1] wordt aan de vrouw toegedeeld onder de voorwaarde dat zij binnen zes maanden na de inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers kan aantonen dat zij in staat is de toedeling van de echtelijke woning tegen de hiervoor genoemde waarde aan haar te financieren door overname van de hypothecaire geldlening en hiervoor de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de vrouw daarin slaagt, zal de vrouw de woning aan haar toebedeeld krijgen, waarbij zij de helft van de overwaarde (te weten de taxatiewaarde ad € 1.050.000,- minus de schuld van de hypothecaire geldlening) van de echtelijke woning aan de man moet voldoen. De kosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw komen voor haar rekening. Indien de vrouw de toedeling van de echtelijke woning niet kan financieren, dient de woning te worden verkocht aan een derde.
2. ten aanzien van het bedrijfspand:
het bedrijfspand gelegen te ( [postcode 2] ) [plaats] , [adres 2] wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 280.000,-, onder de verplichting om de helft aan de vrouw te vergoeden;
3. ten aanzien van de lijfrentepolissen:
partijen zijn ieder gerechtigd tot de helft van de waarde van de lijfrentepolissen en zullen onderling afspraken maken omtrent de wijze van verdeling;
4. ten aanzien van de bankrekeningen:
aan de vrouw worden toegedeeld de op haar naam staande bankrekeningen, onder verrekening van het saldo per peildatum, zijnde 18 februari 2021, met de man;
aan de man worden toegedeeld de op zijn naam staande bankrekeningen, onder verrekening van het saldo per peildatum, zijnde 18 februari 2021, met de vrouw;
5. ten aanzien van de voertuigen:
de auto, een Toyota Yaris met kenteken [kenteken] wordt aan de vrouw toegedeeld tegen een waarde van € 7.000,-, onder de verplichting om de helft te vergoeden aan de man;
de motor van het merk Yamaha en de vier brommers van het merk Zundapp worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van in totaal € 15.000,-, onder de verplichting om de helft te vergoeden aan de vrouw;
6. ten aanzien van de munten- en postzegelverzamelingen:
de munten- en postzegelverzamelingen worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van in totaal € 4.850,-, onder de verplichting om de helft te vergoeden aan de man;
7. ten aanzien van de aandelen in de BV [bedrijfsnaam] :
de aandelen in de BV [bedrijfsnaam] worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 150.000,-, onder de verplichting om de helft te vergoeden aan de vrouw;
de vordering van de man op de BV, die op 31 december 2020 € 94.433,- bedroeg, wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting om de helft te vergoeden aan de vrouw;
8. ten aanzien van de vorderingen van de vrouw:
stelt vast dat voor zover partijen na de peildatum belastingteruggaven hebben ontvangen die zien op de periode van voor de peildatum, deze bij helfte worden verdeeld;
stelt vast dat voor zover de vrouw meer dan haar aandeel in de onroerendzaakbelasting 2021 en 2022 heeft voldaan, zij een regresvordering op de man heeft, te verrekenen bij de levering van de echtelijke woning;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding –uitvoerbaar bij voorraad;
*
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregelingaan tot 15 december 2022;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 9 juni 2022.