ECLI:NL:RBDHA:2022:7784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
20/5644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom wegens overtreding van het bestemmingsplan met betrekking tot erfafscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een last onder dwangsom was opgelegd voor het verwijderen of verlagen van een erfafscheiding die in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De erfafscheiding was minimaal 2 meter hoog, terwijl het bestemmingsplan slechts een hoogte van 1 meter toestond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 juli 2022, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Derde-partij, die als belanghebbende werd aangemerkt, was ook aanwezig.

De rechtbank overwoog dat er geen geschil was over de overtreding van het bestemmingsplan. Eiser stelde dat verweerder van handhaving moest afzien, omdat de voorgevel van zijn woning ten onrechte was gewijzigd in de achterzijde. De rechtbank oordeelde dat eiser geen zienswijze had ingediend tegen het nieuwe bestemmingsplan en dat de stelling van eiser niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot handhaving had kunnen overgaan en dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: N.I. Koopman-den Rooijen).
Als derde-partij nemen aan het geding deel
[derde-partij]en
[derde-partij]te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat).

Procesverloop

In het besluit van 27 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd ten einde binnen vier weken na de verzenddatum van het besluit de erfafscheiding op het perceel [adres] [huisnummer 1] te Woubrugge, voor zover deze is gelegen voor de voorgevelrooilijn, te verwijderen en verwijderd te houden, of te verlagen en verlaagd te houden tot een hoogte van maximaal 1 meter onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- ineens.
In het besluit van 25 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Derde-partij heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, alsmede door [A] . Derde-partij is verschenen bij persoon van [derde-partij] .

Inleiding

1.1
Naar aanleiding van een melding op 13 juni 2019 en een verzoek om handhavend op te treden van 3 oktober 2019 is bij een controle geconstateerd dat er een bouwwerk in strijd met het geldende bestemmingsplan is geplaats op het perceel [adres] [huisnummer 1] te [plaats] . Het gaat om een erfafscheiding die minimaal 2 meter hoog is, terwijl volgens het bestemmingsplan slechts 1 meter hoogte is toegestaan.
1.2
Op 28 januari 2020 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat de overtreding nog niet ongedaan was gemaakt. Daarom heeft verweerder op 29 januari 2020 een vooraankondiging voor een last onder dwangsom aan eiser gestuurd.

Belanghebbende

2. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient volgens vaste jurisprudentie sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, eigen (persoonlijk, individualiseerbaar) en voldoende actueel belang, dat bovendien rechtstreeks bij het desbetreffende besluit is betrokken. Aangezien derde-partij wonen op het perceel [adres] [huisnummer 2] , gelegen aan de andere zijde van de erfafscheiding, zijn zij als belanghebbende in dit geding aan te merken.

Het geschil

3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de erfafscheiding in strijd met het op dat moment ter plaatse geldende bestemmingsplan “Partiele herziening Kernen Woubrugge-Hoogmade” (het bestemmingsplan) is gebouwd. Volgens eiser moet verweerder van handhaving afzien, omdat bij de invoering van het bestemmingsplan de achterzijde van zijn woning ten onrechte is gewijzigd in de voorzijde. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen het nieuwe bestemmingsplan (Bestemmingsplan Kernen Woubrugge-Hoogmade) dat ter inzage ligt, zodat deze omissie van verweerder kan worden hersteld.

Beoordeling van het geschil

4. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat tussen partijen niet in geschil is dat de aanwezige erfafscheiding in strijd is met het bestemmingsplan.

Voorgevel / achtergevel

5.1
Uit de tekeningen behorende bij artikel 1.53 van het bestemmingsplan blijkt dat de vaststelling welke zijde als voorgevel van een woning wordt aangemerkt, afhankelijk is van de plaats van de woning op het bouwvlak.
5.2
Omdat de woning van eiser op kortere afstand ligt van de waterzijde dan van de wegzijde, wordt de gevel aan de waterzijde als voorgevel aangemerkt. Dat volgens eiser in de bouwvergunning uit 2003 is bepaald dat de zijde aan de [adres] de voorgevel is, is niet met stukken onderbouwd en door verweerder betwist. Echter ook indien dit het geval zou zijn, kan het betoog niet slagen omdat het bestemmingsplan leidend is.
De stelling van eiser ter zitting dat ten tijde van de bouw van de woning in 2003 volgens het toen geldende bestemmingsplan de voorgevel van de woning wel aan de wegzijde was gesitueerd en in het daarop volgende bestemmingsplan ook, kan eiser in deze procedure niet baten. Het had op de weg van eiser gelegen om dit als zienswijze aan te voeren toen het bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
5.3
Ook de stelling van eiser dat hij een zienswijze heeft ingediend ten aanzien van het ter inzage liggende Bestemmingsplan Kernen Woubrugge-Hoogmade, waarin hij verweerder heeft verzocht om te bepalen dat de voorgevel is gelegen aan [adres] , kan niet leiden tot een gegrond beroep. In het inmiddels in werking getreden Bestemmingsplan Kernen Woubrugge-Hoogmade zijn de regels over de voorgevel van een woning niet gewijzigd.
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd hij inmiddels een procedure tegen het Bestemmingsplan Kernen Woubrugge-Hoogmade heeft aangespannen bij de Raad van State. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de uitkomst van deze procedure af te wachten of tot een ander oordeel te komen, omdat dit een later bestemmingsplan betreft dat niet gold ten tijde van het bestreden besluit. Vaststaat dat eiser heeft gehandeld in strijd met het bestemmingsplan en dat hij tegen dit bestemmingsplan geen zienswijze heeft ingediend. Dat bestemmingsplan was ten tijde van de overtreding definitief vastgesteld.
6. Zoals verweerder terecht stelt, moet hij gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, in beginsel gebruik maken van zijn handhavingsbevoegdheid. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag hiervan worden afgeweken. De rechtbank constateert dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd.

Conclusie

7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid tot handhaving kunnen overgaan. Dit betekent dat de last onder dwangsom terecht aan eiser is opgelegd. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2022.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.