In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een last onder dwangsom was opgelegd voor het verwijderen of verlagen van een erfafscheiding die in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De erfafscheiding was minimaal 2 meter hoog, terwijl het bestemmingsplan slechts een hoogte van 1 meter toestond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 juli 2022, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Derde-partij, die als belanghebbende werd aangemerkt, was ook aanwezig.
De rechtbank overwoog dat er geen geschil was over de overtreding van het bestemmingsplan. Eiser stelde dat verweerder van handhaving moest afzien, omdat de voorgevel van zijn woning ten onrechte was gewijzigd in de achterzijde. De rechtbank oordeelde dat eiser geen zienswijze had ingediend tegen het nieuwe bestemmingsplan en dat de stelling van eiser niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot handhaving had kunnen overgaan en dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.