ECLI:NL:RBDHA:2022:7799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
SGR 22/3868 en 22/38
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en bijgebouw in relatie tot bestemmingsplanregels

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop behandeld. Het college had op 22 november 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe woning met bijgebouw en uitrit op een perceel in Nieuwkoop. Eisers, die naast het perceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aanvraag in strijd is met artikel 7.2.2 van de regels van het bestemmingsplan "De Verwondering Noordereiland", omdat de gronden met de bestemming "Tuin-Oeverzone" niet meetellen bij de bepaling van de omvang van het bouwperceel. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw, herroept de omgevingsvergunning en bepaalt dat de woning mag worden gebouwd, maar het bijgebouw niet. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/3868 en 22/38
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (het college)

(gemachtigde: mr. V. Platteeuw).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het besluit van het college van 18 mei 2022.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Het college heeft met het besluit van 22 november 2021 vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een nieuwe woning met bijgebouw en uitrit op het perceel [perceel] [huisnummer] in [plaats]. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen [1] . Met het bestreden besluit van 18 mei 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dit besluit gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld [2] , zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres [eiser 2], de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van de besluiten

1.1
Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 3 september 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in de bouw van een nieuwe woning met bijgebouw en uitrit op het perceel [perceel] [huisnummer] in [plaats].
1.2
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het maken van een uitweg als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van de gemeente Nieuwkoop.
1.3
In het bestreden besluit heeft het college, conform het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften (de commissie) van 17 maart 2022, het besluit van 22 november 2021 in stand gelaten. Ten opzichte van het besluit van 22 november 2021 zijn 2 tekeningen gewijzigd. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat met de wijziging van de tekeningen het bijgebouw op de perceelsgrens wordt gesitueerd, waarbij een inpandige regenwaterafvoer zal worden aangebracht, zodat de regenafvoer niet meer op het perceel van verzoekers wordt gerealiseerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Eisers wonen naast het perceel van vergunninghouder en zijn daarom belanghebbende bij het bestreden besluit.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers de omgevingsvergunning voor zover die de bouw van de woning betreft en die is verleend voor de activiteit “het maken van een uitweg” niet bestrijden. De verzoeksgronden hebben uitsluitend betrekking op de grootte van het bijgebouw.
5. Eisers voeren aan dat de aanvraag in strijd is met artikel 7.2.2, onderdeel b, van de regels van het geldende bestemmingsplan. Gronden met de bestemming “Tuin-Oeverzone” moeten volgens hen niet worden meegerekend bij het bepalen van de grootte van het bouwperceel, zoals blijkt uit de email van het college van 3 februari 2021 en de toelichting van het bestemmingsplan.
6.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “De Verwondering Noordereiland”. De gronden waarop het bouwplan is voorzien hebben de enkelbestemmingen “Woongebied-2” en “Tuin-Oeverzone”.
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor “Tuin–Oeverzone” aangewezen gronden bestemd voor:
a. oeverzones, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
met de daarbij behorende:
b. tuinen;
c. terrassen, vlonders en keerwanden.
In artikel 4.2.1 van de planregels is bepaald dat op, in of boven deze gronden geen gebouwen zijn toegestaan.
Op grond van artikel 4.2.2 van de planregels gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
a. uitsluitend terrassen, vlonders en keerwanden zijn toegestaan;
b. de bouwhoogte van een keerwand mag niet meer dan 0,50 m bedragen.
In artikel 7.2.2 van de planregels is - voor zover van belang - bepaald dat voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen de volgende regels gelden:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
b. de totale inhoud (uitgedrukt in m³) van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 0,4 x de oppervlakte van het bouwperceel (uitgedrukt in m²) - 10;
c. het totale bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60 bedragen.
Op grond van artikel 1.15 van de planregels wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
7.1
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de gronden met de bestemming “Tuin-Oeverzone” meetellen bij de bepaling van de omvang van het bouwperceel. De oppervlakte van het bouwperceel als bedoeld in artikel 1.15 van de planregels bepaalt immers, gelet op artikel 7.2.2, aanhef en onder b, van de planregels, de maximale inhoud van het bij de woning behorende bijgebouw. Het moet daarbij gaan om een aaneengesloten stuk grond waarop op ingevolge de regels zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat ter plaatse waar het bouwplan is voorzien de gronden met de enkelbestemmingen “Woongebied-2” en “Tuin-Oeverzone” aan elkaar grenzen en dus een aaneengesloten stuk grond vormen. Op de gronden met de bestemming “Tuin-Oeverzone” zijn echter, gezien de planregels, geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Eisers wijzen op de email van het college van
3 februari 2021 en de toelichting van het bestemmingsplan. In de email van het college is vermeld dat het gedeelte van het perceel met de bestemming “Tuin-Oeverzone” geen onderdeel is van het bouwperceel, maar dat daar nog geen eindadvies op is gegeven van de afdeling RO. In paragraaf 6.2 van de toelichting staat dat de bestemming “Tuin-Oeverzone” is toegekend aan een strook van 6 meter breed aan de achterzijde van alle woonkavels die aan het water grenzen. Hiermee wordt een goede overgang naar het landschap geborgd doordat uitsluitend vlonders, terrassen en keerwanden zijn toegestaan. De aldus bestemde gronden zijn geen "erfgebied" in de zin van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Geen erf in de zin van het Bor betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor niet van toepassing zijn en geen bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, omdat die bouwwerken uitsluitend in een achtererfgebied mogen worden opgericht. Dit roept de vraag op of een gebied dat geen (achter)erf is een bouwperceel kan zijn.
7.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt dat niet voor de hand, omdat op die gronden geen gebouwen mogen worden opgericht. Dat op die gronden weliswaar bepaalde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht, te weten terrassen, vlonders en keerwanden, maakt dat niet anders. Ook op de bestemmingen “Groen”, artikel 3 van de planregels, en “Water”, artikel 6 van de planregels, zijn geen gebouwen toegestaan, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden met die bestemming kunnen bezwaarlijk als bouwperceel worden aangemerkt. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat gronden met de bestemming “Tuin-Oeverzone” niet kunnen meetellen bij de bepaling van de omvang van het bouwperceel.
7.4
Aangezien de omvang van het bouwperceel circa 384 m2 (16x24) bedraagt, zoals volgt uit de website ruimtelijkeplannen.nl, mag de maximale inhoud van het bijgebouw op grond artikel 7.2.2, onderdeel b, van de planregels 143,6 m3 ((0,4x384)-10) bedragen. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de inhoud van het bijgebouw 183 m3 bedraagt, dus bijna 40 m3 te veel.
7.5
Dat bij de vergunningverlening voor alle andere percelen binnen deze nieuwe wijk de gronden met de bestemming “Tuin-Oever” wel zijn meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte van het bouwperceel, zoals in het bestreden besluit is overwogen, doet hieraan niet af. Van het college kan immers niet worden verwacht dat het een in het verleden begane fout blijft herhalen.
7.6
Het bijgebouw, dat onderdeel is van de verleende omgevingsvergunning, voldoet dan ook niet aan de maximale inhoudsmaat en is in strijd met artikel 7.2.2, aanhef en onder b, van de planregels. Deze verzoeksgrond slaagt.
8. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal, voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw, wegens strijd met artikel 7.2.2, van de planregels worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het besluit van 22 november 2021 wordt herroepen, voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw, in strijd is met artikel 7.2.2 van de regels van het bestemmingsplan “De Verwondering Noordereiland”. Datzelfde geldt voor de op 22 november 2021 verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept de omgevingsvergunning van 22 november 2021, voor zover daarbij omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van het bijgebouw.
Dit betekent dat de woning mag worden gebouwd, maar het bijgebouw niet. Ook mag de uitweg worden gemaakt.
Omdat het beroep gegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw;
  • herroept het besluit van 22 november 2021 voor zover dat betrekking heeft op het bijgebouw en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorzienng af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zaaknr.: SGR 22/38
2.Zaaknr.: SGR 22/3868