ECLI:NL:RBDHA:2022:782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
21_41 en 22_331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag op basis van geregistreerd inkomen

Op 24 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herziening van de definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij de huurtoeslag en zorgtoeslag waren vastgesteld op basis van het in de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI) geregistreerde inkomen. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de toeslagen correct was uitgevoerd, waarbij verweerder niet van het geregistreerde inkomen mocht afwijken. De beroepen van eiseres tegen de beslissingen op bezwaar werden niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de beroepen tegen de herziene beslissingen ongegrond werden verklaard.

De zaak begon toen eiseres bezwaar maakte tegen de definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag, die op 11 september 2020 waren vastgesteld. De Belastingdienst had op 10 december 2020 de huurtoeslag gegrond verklaard, maar de zorgtoeslag ongegrond. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissingen, wat leidde tot de aanmaak van twee zaaknummers. Tijdens de zitting op 13 december 2021 werd duidelijk dat de definitieve berekeningen waren herzien op basis van nieuwe inkomensgegevens uit de BRI.

De rechtbank concludeerde dat de herziening van de huurtoeslag en zorgtoeslag op basis van het inkomen van € 19.712 correct was en dat er geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel had plaatsgevonden. Eiseres had geen recht op de door haar gevraagde bedragen, en de rechtbank veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3,66. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 januari 2022, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/41 en SGR 22/331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen bij beschikkingen van 11 september 2020 definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 (BIP I).
Verweerder heeft bij twee afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 10 december 2020 het bezwaar dat betrekking heeft op de huurtoeslag gegrond verklaard ( [C] ) en het bezwaar dat betrekking heeft op de zorgtoeslag ongegrond verklaard ( [D] ).
Eiseres heeft op 31 december 2020 tegen beide beslissingen op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarop is door de rechtbank zaaknummer SGR 21/41 aangemaakt.
Bij beschikkingen van 26 oktober 2021 heeft verweerder de definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 herzien.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .
Ter zitting heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat een tweede zaaknummer zal worden aangemaakt. Daarop is zaaknummer SGR 22/331 aangemaakt. Zaaknummer SGR 21/41 heeft betrekking op het beroep tegen [C] en zaaknummer SGR 22/331 op het beroep tegen [D] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 27 mei 2020 heeft verweerder van de Basisregistratie inkomensgegevens (BRI) een melding gekregen dat het inkomen van eiseres voor het jaar 2019 € 24.100 bedraagt. Het inkomen is afkomstig van de gemeente [gemeente] (€ 19.712) en [B.V.] B.V. (€ 4.388).
2. Bij BIP I zijn de huurtoeslag en de zorgtoeslag van eiseres over het berekeningsjaar 2019 definitief berekend op € 0 respectievelijk € 762. Bij de berekening van de hoogte van de toeslagen is uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiseres van € 24.100.
3. Bij [C] is verweerder voor de huurtoeslag uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 21.110 (een door eiseres ontvangen nabetaling van € 2.990 is daarbij buiten aanmerking gelaten). Bij [D] heeft verweerder vastgehouden aan een toetsingsinkomen van € 24.100.
4. Bij beschikkingen van 31 december 2020 heeft verweerder, met inachtneming van de beslissingen op bezwaar, de definitief berekende huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 herzien naar € 1.534 en de definitieve berekening zorgtoeslag gehandhaafd op € 762.
5. Op 16 juni 2021 heeft verweerder van de BRI een melding ontvangen waarin het inkomen van eiseres voor het jaar 2019 is bepaald op € 19.712.
6. Bij beschikkingen van 26 oktober 2021 (de herziene beslissingen) heeft verweerder de definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 herzien naar € 2.966 respectievelijk € 1.189. Bij de herziening van de huurtoeslag is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 16.722 (€ 19.712 -/- € 2.990). Bij de herziening van de zorgtoeslag is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 19.712.

Geschil7.In geschil is of de huurtoeslag en zorgtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2019 naar juiste bedragen zijn berekend.

8. Eiseres stelt dat voor de berekening van de toeslagen moet worden uitgegaan van een inkomen van € 19.617. Daarnaast voert eiseres aan dat voor haar niet inzichtelijk is op welk inkomen de definitieve berekeningen zijn gebaseerd en dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
9. Verweerder neemt het standpunt in dat de (herziene) huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 juist is berekend in de herziene beslissingen.
Beoordeling van het geschil
10. Eiseres heeft een verzoek om vrijstelling van griffierecht gedaan wegens betalingsonmacht. De griffier heeft eiseres bij brief van 3 maart 2021 laten weten dat naar zijn voorlopig oordeel kan worden afgezien van het heffen van griffierecht. De rechtbank stemt in met dit voorlopig oordeel en verklaart eiseres ontvankelijk in haar beroep.
11. Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake inkomensafhankelijke regelingen (Awir) heeft verweerder de bevoegdheid om een definitieve berekening te herzien. Dit artikel bepaalt dat verweerder verplicht is om een definitieve berekening te herzien als er een wijziging van een inkomensgegeven heeft plaatsgevonden. Van deze verplichting heeft verweerder gebruik gemaakt en de definitief berekende huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 herzien. Aangezien verweerder de herziene beslissingen hangende het beroep heeft genomen zal de rechtbank deze aanmerken als een herziening van [C] en [D] . De [D] en [C] zijn gelet daarop komen te vervallen, waardoor eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep tegen [C] en [D] . In zoverre zijn de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt overigens nog op dat nu [C] en [D] zijn herzien bij de herziene beslissingen de rechtbank niet toekomt aan de stelling van eiseres dat [C] en [D] niet rechtmatig zijn omdat zij niet zijn ondertekend.
12. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, stelt de rechtbank vast dat de door eiseres ingestelde beroepen ook betrekking hebben op de herziene beslissingen en zal de rechtbank toetsen of de huurtoeslag en zorgtoeslag in de herziene beslissingen juist berekend is. Niet is gebleken dat partijen hierdoor worden benadeeld of onvoldoende belang bij zouden hebben.
13. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) en artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag, is het recht op en de hoogte van deze toeslagen afhankelijk van iemands draagkracht. In de Awir is, voor zover hier van belang, bepaald dat ter bepaling van de draagkracht het toetsingsinkomen van de belanghebbende in aanmerking worden genomen. Voor de bepaling van het toetsingsinkomen moet verweerder uitgaan van het inkomen zoals dat door de inspecteur van de Belastingdienst wordt vastgesteld en geregistreerd in de BRI.
14. Verweerder is in de herziene beslissingen uitgegaan van het inkomen van het in de BRI opgenomen inkomensgegeven van € 19.712, waarbij voor de huurtoeslag een vermindering in aanmerking is genomen voor in 2019 door eiseres ontvangen nabetalingen. Ter zitting is door verweerder onweersproken gesteld dat € 19.712 nog steeds als inkomen in de BRI is opgenomen. Aangezien verweerder niet van de gegevens uit de BRI mag afwijken bestaat er dan ook geen grond om van een lager inkomen uit te gaan. Voor de berekening van de hoogte van de huurtoeslag en zorgtoeslag is verweerder in de herziene beslissingen uitgegaan van de juiste inkomens.
15. Dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
16. De beroepen gericht tegen de herziene beslissingen dienen gelet op voorgaande ongegrond te worden verklaard.
17. De grieven van eiseres over het vervallen van een betalingsregeling en haar verzoek om een ongecensureerd afschrift van haar toeslagendossier vallen buiten het bereik van onderhavige beroepsprocedures.
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, nu de [D] en [C] tijdens de beroepsprocedure zijn herzien door verweerder. Deze kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3,66 aan reis- en verblijfkosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gericht tegen de (vernietigde) beslissingen op bezwaar van 10 december 2020 ( [C] en [D] ) niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen gericht tegen de herziene beslissingen van 26 oktober 2021 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3,66.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)