ECLI:NL:RBDHA:2022:7838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 20/5585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake gemeentelijke schuldhulpverlening en smartengeld na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, vertegenwoordigd door gemachtigde C.P. Pijnen. De zaak betreft een einduitspraak na een eerdere tussenuitspraak over de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Eiseres had een schadevergoeding van € 2.000,- ontvangen na een aanrijding met de fiets, waarvan verweerder € 1.600,80 als smartengeld aanmerkte. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar belangen en die van haar dochter.

De rechtbank oordeelde dat verweerder er niet in was geslaagd de gebreken uit de tussenuitspraak te herstellen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de dochter van eiseres niet adequaat waren meegewogen en dat de motivering van verweerder onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat van de totale schadevergoeding een bedrag van € 500,- als smartengeld moet worden aangemerkt, dat ten goede komt aan de schuldeisers. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank verwijst naar relevante rechtspraak van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5585

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: C.P. Pijnen).

Procesverloop

Op 16 september 2021 heeft de rechtbank in het geschil tussen eiseres en verweerder een tussenuitspraak gedaan. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak nader omschreven gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 28 september 2021 laten weten dat van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Bij brief van 28 oktober 2021 heeft verweerder het bestreden besluit nader gemotiveerd.
Bij brief van 23 februari 2022 heeft eiseres gereageerd op de herstelpoging van verweerder.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [1]
2. Eiseres en verweerder hebben een minnelijke schuldhulpregeling getroffen in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Wegens een aanrijding met de fiets heeft eiseres een vergoeding van in totaal € 2.000,- ontvangen voor door haar gemaakte kosten, huishoudelijke hulp en smartengeld. Verweerder heeft bepaald dat van deze schadevergoeding na aftrek van de door eiseres gemaakte kosten € 1.600,80 in aanmerking komt voor de schuldeisers. Eiseres is het daar niet mee eens.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, omdat uit de stukken niet blijkt dat verweerder bij zijn besluitvorming de belangen heeft afgewogen zoals in de notitie Schuldregeling en smartengeld van de NVVK (de notitie) zijn voorgeschreven. Zo is verweerder niet ingegaan op de vraag waar de schadevergoeding voor bedoeld is, in hoeverre de schadevergoeding is bedoeld als tegemoetkoming en erkenning voor immateriële schade/leed/letsel bij eiseres, de vraag of de gevolgen van het letsel in de toekomst voortduren en of eiseres op een andere wijze is gecompenseerd voor de schade/het leed/het letsel. Daarnaast heeft verweerder in de besluitvorming niet betrokken dat eiseres het geld al had besteed voor de kamer van haar minderjarige dochter die voor het eerst naar de middelbare school ging. Daarmee is verweerder voorbijgegaan aan de Kadernota Gemeentelijke Schuldhulpverlening waarin is vermeld dat kinderen niet de dupe mogen worden bij schuldhulpverlening aan gezinnen met minderjarige kinderen.
4. Verweerder heeft het bestreden besluit nader gemotiveerd en aangegeven dat rekening is gehouden met aangetoonde materiële schade, waaronder kosten van het repareren van de fiets en fysiotherapie. De hoogte van het smartengeld is volgens verweerder afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Er wordt daarbij onder andere gekeken naar de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen van het letsel voor het leven van het slachtoffer. Verweerder stelt zich op het standpunt dat angst om te fietsen na een aanrijding eerder gebruikelijk dan uitzonderlijk is. Het is niet gebleken dat eiseres hierdoor is, of nog wordt beperkt in haar functioneren. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd of gebleken die aanleiding geven om te spreken van een uitzonderlijke en schrijnende situatie. Het uitgangspunt dat smartengeld in de boedel valt is in lijn met rechtspraak van de Hoge Raad. Wat betreft het opknappen van de kamer van de dochter van eiseres, stelt verweerder zich op het standpunt altijd bereid te zijn om oplossingen te zoeken als er noodzakelijke kosten voor kinderen gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld door ophoging van het vrij te laten bedrag, aanspreken van eventuele reserveringscapaciteit, of het ondersteunen van een aanvraag om bijzondere bijstand. Om zo minderjarige kinderen niet de dupe te laten zijn van de schuldhulpregeling. Het ligt dan wel op de weg van eiseres om dit vooraf te bespreken. Achteraf kan niet worden beoordeeld in hoeverre de gemaakte kosten noodzakelijk waren en of dat er op andere wijze in deze kosten kon worden voorzien.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er met deze nadere motivering niet in geslaagd om de in de tussenuitspraak omschreven gebreken te herstellen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de notitie volgt dat in het minnelijk traject zoveel mogelijk dezelfde normen als in het wettelijke traject (Wet schuldsanering natuurlijke personen) dienen te worden gehanteerd. In dit kader heeft verweerder verwezen naar rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit volgt dat een schade-uitkering in de boedel valt voor zover deze uitkering het karakter heeft van smartengeld. Dat het bedrag aan smartengeld niet op voorhand is gespecificeerd doet daaraan niet af. [2]
Uit de brief van Jurilex van 19 juli 2019 blijkt dat een deel van de schadevergoeding bestaat uit smartengeld. De hoogte van het smartengeld wordt in die brief niet nader gespecificeerd. Dit betekent dat onderzocht dient te worden welk deel van de schadevergoeding het karakter heeft van smartengeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met enkel het aftrekken van de door eiseres werkelijk gemaakte kosten van de totale schadevergoeding onvoldoende onderzocht welk deel van de schadevergoeding het karakter heeft van smartengeld. De rechtbank maakt vervolgens uit de nadere motivering van verweerder op dat verweerder de aard en de ernst van het ongeval en de gevolgen van het ongeval voor het leven van eiseres niet ernstig acht. Gelet op die motivering kan de rechtbank dan ook niet rijmen dat verweerder € 1.600,80, te weten het merendeel van de schadevergoeding, aanmerkt als smartengeld. Met een dergelijke motivering zou het meer voor de hand liggen dat een klein deel van de schadevergoeding het karakter heeft van smartengeld. Bovendien heeft verweerder daarbij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende invulling gegeven aan de blijkens de notitie mee te wegen belangen van de dochter van eiseres. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen
6. De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of, en zo ja op welke wijze, een finale beslissing kan worden gegeven. Gelet op de omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat van de schadevergoeding in redelijkheid een bedrag van
€ 500,- aangemerkt dient te worden als smartengeld. De omstandigheden die de rechtbank hierbij van belang acht zijn de door eiseres werkelijk gemaakte kosten, de eventueel in de toekomst nog te maken kosten in verband met een aanvullende fietsreparatie en de ernst van het ongeval, hierbij meegenomen dat eiseres nog enige tijd angst heeft gehad om te fietsen.
7. Vervolgens dient bepaald te worden of het bedrag van € 500,- volledig ten goede komt aan de schuldeisers. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de notitie waaruit volgt dat smartengeld in principe in de boedel valt, maar dat in uitzonderlijke en schrijnende gevallen en onder specifieke voorwaarden een deel van het smartengeld buiten de schuldregeling mag worden gelaten. In de notitie wordt als voorbeeld van een uitzonderlijk en schrijnend geval genoemd dat de schuldenaar gedurende meerdere jaren slachtoffer is geweest van een ernstig misdrijf en daardoor ernstig psychisch en lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank begrijpt dat eiseres nog enige tijd angst heeft gehad om te fietsen, maar van omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat er sprake is van een uitzonderlijk en schrijnend geval is niet gebleken.
8. Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat van de totale schadevergoeding een bedrag van € 500,- het karakter heeft van smartengeld en daarom ten gunste komt van de schuldeisers.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat een bedrag van € 500,- ten gunste komt voor de schuldeisers;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 juli 2017, ECLI:N:CRVB:2017:2521.
2.De uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1111, r.o. 3.5.