ECLI:NL:RBDHA:2022:7838
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak bestuursrecht inzake gemeentelijke schuldhulpverlening en smartengeld na tussenuitspraak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, vertegenwoordigd door gemachtigde C.P. Pijnen. De zaak betreft een einduitspraak na een eerdere tussenuitspraak over de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Eiseres had een schadevergoeding van € 2.000,- ontvangen na een aanrijding met de fiets, waarvan verweerder € 1.600,80 als smartengeld aanmerkte. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar belangen en die van haar dochter.
De rechtbank oordeelde dat verweerder er niet in was geslaagd de gebreken uit de tussenuitspraak te herstellen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de dochter van eiseres niet adequaat waren meegewogen en dat de motivering van verweerder onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat van de totale schadevergoeding een bedrag van € 500,- als smartengeld moet worden aangemerkt, dat ten goede komt aan de schuldeisers. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank verwijst naar relevante rechtspraak van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar beslissing.