ECLI:NL:RBDHA:2022:7867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/615572 / HA ZA 21-667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning en gebruiksvergoeding na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van een woning en de bijbehorende financiële verplichtingen na het beëindigen van een affectieve relatie tussen partijen. De partijen, die van 2007 tot 2018 een relatie hebben gehad en samenwoonden in een woning, zijn in een juridisch geschil verwikkeld geraakt over de eigendom en gebruik van de woning. De eiser, die de woning heeft verlaten, vordert dat de woning wordt verkocht aan de gedaagde, die met de kinderen in de woning is blijven wonen. De gedaagde heeft op haar beurt een tegenvordering ingediend, waarin zij onder andere eist dat de woning aan haar wordt toegedeeld, mits de eiser wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/615572 / HA ZA 21-667
Vonnis van 18 mei 2022(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H. Devkinandan te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Bhulai te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2021 met producties 1-10,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 22 september 2021 met producties 1-11,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 3 november 2021, waarin een eiswijziging is vervat, met producties A-G,
  • het tussenvonnis 23 maart 2022,
  • de e-mail van 29 maart 2022 van mr. Devkinandan met producties H-K,
  • de e-mail van 31 maart 2022 van mr. Bhulai houdende een eisvermeerdering, met producties 12-14,
  • het B-formulier van 5 april 2022 van mr. Devkinandan,
  • de goederenlijst die [eiser] ter zitting heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Het geschil en de beoordeling in conventie en in reconventie

Waar gaat het over?

2.1.
Partijen hadden een affectieve relatie van 2007 tot in de loop van 2018. Zij hebben – zonder gehuwd geweest te zijn en zonder geregistreerd partnerschap – samengewoond in een woning aan de [adres] in [plaats] (verder: de woning). De woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen. [gedaagde] is met de twee minderjarige kinderen van partijen in de woning blijven wonen na het vertrek van de [eiser] in de loop van 2018.
2.2.
Deze rechtszaak gaat over wat er met de woning moet gebeuren en hoe partijen over en weer gestelde vorderingen moeten verrekenen.
Wat eisen partijen over en weer?
2.3.
Beknopt weergegeven eist [eiser] dat (zijn deel van) de woning wordt verkocht aan [gedaagde], waartoe zij medewerking moet verlenen in de vorm van het verkrijgen van informatie van de bank over de aan [gedaagde] openstaande mogelijkheden om de financiering geheel op haar naam te krijgen, onder gelijktijdige afkoop van de levensverzekering door [gedaagde] met uitbetaling van de helft van de afkoopsom aan [gedaagde].
[eiser] heeft later zijn eis vermeerderd, erop neerkomend dat [gedaagde] hem een gebruiksvergoeding betaalt voor de tijd vanaf dat hij niet meer in de woning woont en zij deze gebruikt, welke vergoeding moet worden verrekend met het deel van de overwaarde van de woning dat aan [gedaagde] moet worden betaald. Verder eist [eiser] dat de rechtbank bepaalt dat gezamenlijke schulden verbonden aan de woning van partijen zullen worden voldaan na de levering aan een derde, met bepaling dat ieder van partijen de helft van de overwaarde toekomt.
[eiser] eist dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld.
2.4.
De rechtbank begrijpt deze eisen zo dat [eiser] er primair op is gericht dat [gedaagde] (het aandeel van [eiser] in) de woning overneemt en als dat niet gebeurt dat de woning wordt verkocht aan een derde, steeds met verrekening van schulden en vorderingen over en weer.
2.5.
[gedaagde] eist toedeling van de woning aan haar onder de voorwaarde dat [eiser] binnen zes maanden wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die voor de woning is aangegaan, met bepaling dat [gedaagde] de helft van de overwaarde aan [eiser] uitbetaalt onder aftrek van wat [eiser] op dat moment aan [gedaagde] verschuldigd is.
Wat betreft dit verschuldigde eist [gedaagde] verder dat [eiser] wordt veroordeeld aan haar te betalen € 22.970,57 (de rechtbank leest de eis van € 22.770,57 verbeterd, als optelsom van € 18.750,57 + € 225 + € 3.795), met rente. Na eisvermeerdering vordert [gedaagde] ook nog € 3.939,96 met rente van [eiser].
Verder eist [gedaagde] dat voor recht wordt verklaard dat
  • [eiser] voor de helft draagplichtig is voor de hypotheek, de WOZ-belasting en de andere aan de woning verbonden eigenaarslasten, zolang de woning niet is geleverd aan [gedaagde] of een derde
  • [eiser] voor de helft draagplichtig is voor de rest van de lening bij de Interbank, groot (op het moment van het instellen van deze eis) € 15.561,39.
Ten slotte eist [gedaagde] dat [eiser] in de proceskosten en de nakosten wordt veroordeeld.
2.6.
De rechtbank begrijpt ook de eisen van [gedaagde] zo dat zij er primair op is gericht (het deel van [eiser] van) de woning over te nemen en als dat niet gebeurt dat de woning wordt verkocht aan een derde, steeds met verrekening van de schulden van [gedaagde] aan haar.
Wat moet er met de woning gebeuren?
2.7.
Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschappelijke eigendom van de woning moet eindigen en zij zien allebei dezelfde opties in dezelfde volgorde: toedeling aan [gedaagde] en als dat niet gebeurt verkoop en levering aan een derde met verdeling tussen partijen van de overwaarde (met verrekening van nog andere posten).
2.8.
De stellingen van [eiser] komen erop neer dat [gedaagde] niet of nauwelijks initiatief heeft genomen om de woning over te nemen. [gedaagde] betwist dat en laat weten met deze overneming bezig te zijn. Zij verwijst daarbij naar een brief van haar hypotheekadviseur van 24 juni 2021 (haar productie 8), waarin staat dat zij deze overneming financieel kan dragen.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat de overneming door [gedaagde] eerst moet worden onderzocht en geprobeerd. Als dit te lang duurt moet de woning in de verkoop.
Wat moet er gebeuren en in welke volgorde om te komen tot een taxatie en het overnemen door [gedaagde] van de woning, dan wel de verkoop van de woning aan een derde?
De rechtbank geeft hiervoor de instructies die staan in 2.10 tot en met 2.12.
2.10.
Er is een taxatierapport van een makelaar die door [gedaagde] is ingeschakeld. De taxatie door deze makelaar is niet bepalend, omdat de makelaar verbonden is aan alleen [gedaagde] en niet ook aan [eiser]. Bovendien is de taxatie al weer bijna een jaar oud en met de tegenwoordige stijging van de huizenprijzen is de taxatie waarschijnlijk al achterhaald.
Er moet dus een nieuwe actuele taxatie komen van de waarde van de woning (op de dan aan de orde zijnde taxatiedatum). Het volgende moet gebeuren:
[eiser] stelt binnen één week na de datum van dit vonnis aan [gedaagde] drie verschillende makelaars(kantoren) voor om de woning te taxeren.
Uit deze drie makelaars(kantoren) kiest [gedaagde] er één uit binnen een week nadat het voorstel is gedaan. [eiser] is aan die keus gebonden.
Als [eiser] niet op tijd het voorstel onder 1 doet, dan heeft [gedaagde] de vrije keus vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis om binnen een week zelf een makelaar te kiezen. [eiser] is dan aan die keus van [gedaagde] gebonden.
Als [gedaagde] niet op tijd de keus onder 2 maakt dan mag [eiser] vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis binnen een week een keus maken uit de drie makelaars(kantoren) die hij voorstelde aan [gedaagde]. [gedaagde] is dan aan die keus gebonden.
4. Binnen één week nadat de makelaar via de hiervoor beschreven weg(en) is gekozen, zullen partijen samen aan die makelaar opdracht tot taxatie van de woning verstrekken. De taxatie moet plaatsvinden binnen vier weken na verstrekking van de opdracht. De taxatie van de makelaar is bindend tussen partijen.
5. Beide partijen mogen aanwezig zijn bij de opname die de makelaar uitvoert om tot de taxatie te komen.
2.11.
Na de taxatie geldt het volgende:
1. [gedaagde] krijgt de gelegenheid om binnen één maand na de datum van het taxatierapport schriftelijk aan te tonen dat zij in staat is
a. de toedeling aan haar van de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde te financieren, door overname van de hypothecaire geldlening
en
b. hiervoor de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan.
Als [gedaagde] daarin slaagt, zal de woning aan haar toebedeeld worden, onder de verplichting het aan [eiser] toekomende deel van de overwaarde bij de levering van de woning aan hem over te maken, onder verrekening van het saldo van de posten waarover verderop in dit vonnis zal worden geoordeeld.
Toedeling van de woning aan [gedaagde] geschiedt dus alleen als zij op het moment van de notariële levering in staat is
c. het deel van de overwaarde (na genoemde verrekening) dat aan [eiser] toekomt, aan hem te betalen
en
d. het ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige hypothecaire lening te bewerkstelligen.
2. Binnen één week na het schriftelijke bericht van [gedaagde] aan [eiser] dat zij kan voldoen aan het onder 1 (a en b) bedoelde, geven partijen gezamenlijk opdracht aan een notaris om hen te begeleiden bij de afwikkeling van de levering van de woning en de overname van de hypotheek. Partijen benoemen de notaris op dezelfde manier als hiervoor onder 2.10 is bepaald voor de makelaar;
3. Als [gedaagde] er niet in slaagt om aan te tonen wat staat onder 1 sub a én b, of daarna niet in staat uit te voeren wat staat onder 1 sub c én d, dan moet verkoop aan een derde plaatsvinden. In dat geval moet het volgende gebeuren:
a. Binnen één week nadat de maand die onder punt 1 staat is verstreken zonder dat [gedaagde] heeft aangetoond dat zijn in staat is om aan te tonen wat staat onder 1 sub a en sub b, of binnen één week nadat bleek dat de notariële levering geen doorgang kon vinden omdat [gedaagde] niet in staat was uit te voeren wat staat onder 1 sub c en sub d, geven beide partijen aan dezelfde makelaar die de taxatie (zie 2.10) heeft uitgevoerd, opdracht tot dienstverlening bij verkoop.
Als [gedaagde] daaraan niet binnen één week na een schriftelijk verzoek daartoe van [eiser] meewerkt aan de opdrachtverlening aan de makelaar tot verkoop van de woning aan een derde tegen een door die makelaar te bepalen vraag- en acceptatieprijs, en vervolgens aan de opdrachtverlening aan de notaris, treedt dit vonnis in de plaats van haar opdracht en toestemming.
b. De verkoopopbrengst moet door partijen worden gebruikt om de resterende hypotheekschuld af te betalen. Beide partijen hebben recht op de helft van de overwaarde, onder verrekening van het saldo van de posten waarover verderop in dit vonnis zal worden geoordeeld.
2.12.
De kosten in verband met de taxatie en de kosten van toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw of van levering aan een derde moeten door partijen samen worden gedragen, elk voor de helft.
[gedaagde] heeft een vordering op [eiser] van per saldo € 8.345,72
Eigenaarslasten
2.13.
Hierna zullen de zes posten worden beoordeeld die [gedaagde] in de verrekening tussen partijen wil betrekken. [gedaagde] eist verdeling bij helfte van concrete bedragen die zij berekende tot en met 31 maart 2022. [gedaagde] eist verder dat de bedragen die vanaf 1 april 2022 gemoeid zijn met deze zes kostensoorten ook in de verrekening worden betrokken.
2.14.
De rechtbank zal de bedragen tot en met 31 maart 2022 bij drie posten in de verrekening betrekken. De som van die drie posten is € 40.473,79. De helft daarvan kan [gedaagde] op [eiser] verhalen, dus € 20.236,90 Vanaf 1 april 2022 moeten de bedragen die horen bij deze drie kostensoorten en bij de eigenaarsbelastingen ook bij helfte verdeeld worden.
2.15.
De zes kostensoorten worden hierna besproken.
1. hypotheeklasten
2.16.
Partijen zijn gedeeld eigenaar van de woning, ieder voor 50%. Beiden delen dus voor dat percentage in de lusten in de vorm van de overwaarde. Beiden delen ook voor dat percentage in de lasten voor het destijds verkrijgen en nu nog steeds (onder)houden van de eigendom van de woning.
2.17.
De lasten voor het verkrijgen van de woning zijn de hypotheeklasten. [gedaagde] heeft gesteld dat alleen zij die lasten heeft gedragen vanaf 1 februari 2019, dat zij dit nog steeds doet en dat zij ervan uitgaat dat zij dit moet blijven doen tot het moment van levering van de woning aan haar of aan een derde. [gedaagde] heeft gesteld dat zij € 38.649,78 betaald heeft aan rente en aflossing van vanaf 1 februari 2019 tot en met 31 maart 2022. Wat [gedaagde] stelt neemt de rechtbank als vaststaand aan, want [eiser] heeft deze stellingen niet of onvoldoende betwist.
2.18.
Dat betekent dat deze € 38.649,78 een van de posten is die bij helfte moet worden verrekend tussen partijen bij de levering van de woning. Dat geldt ook voor de hypothecaire lasten vanaf 1 april 2022. Dit laatste zal door de notaris die de leveringsakte passeert, moeten worden betrokken in de afrekening en bij de over te maken bedragen, zodat [gedaagde] geen belang heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht daarover. Die eis wordt dus afgewezen.
2. Kosten van betaalrekeningen die aan de hypotheek zijn verbonden
2.19.
[gedaagde] vordert dat € 183,63 aan kosten voor het aanhouden van een of meer betaalrekeningen in verband met de hypotheek bij helfte worden verdeeld. Het genoemde bedrag heeft alleen zij betaald tot 1 april 2022. Omdat de betaalrekeningen aan de hypotheek zijn gekoppeld, gaat het hier om eigenaarslasten; de rechtbank wijst deze vordering daarom toe.
2.20.
De rechtbank neemt aan dat er nog meer van deze kosten worden gemaakt na 1 april 2022 tot de levering van de woning aan [gedaagde] of een derde. Die kosten moeten door de notaris die de leveringsakte passeert, worden betrokken in de afrekening en bij de over te maken bedragen, zodat [gedaagde] geen belang heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht daarover. Die eis wordt dus afgewezen.
3. Gemeentelijke belastingen
2.21.
[gedaagde] vordert dat € 3.978,27 aan gemeentelijke belastingen tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. Omdat alleen zij dit bedrag betaald heeft, wil zij daarvan de helft terugbetaald krijgen door [eiser].
Deze eis wordt afgewezen. De vordering is door [eiser] betwist en [gedaagde] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat het hier geheel om eigenaarslasten gaat. De door haar opgevoerde som wordt ook bepaald door posten die duidelijk alleen met het gebruik van de woning te maken hebben, zoals waterschapslasten. Die gebruikslasten zijn en blijven voor rekening van [gedaagde] als enige gebruiker van de woning. Omdat [gedaagde] geen onderscheid tussen de posten heeft gemaakt en ook geen ordelijk toegelicht overzicht en inzichtelijke optelsom van de posten die wel tot de eigenaarslasten kunnen worden gerekend, wordt het bedrag van € 3.978,27 niet betrokken bij wat er nog tussen partijen moet worden afgerekend.
2.22.
De rechtbank neemt aan dat [gedaagde] haar vordering heeft gebaseerd op de periode tot en met 31 maart 2022. De eigenaarsbelastingen vanaf 1 april 2022 tot de levering van de woning aan [gedaagde] of een derde, waaronder de onroerendezaakbelasting, zijn voor gemeenschappelijke rekening van partijen. Dit zal door de notaris die de leveringsakte passeert, worden betrokken in de afrekening en bij de over te maken bedragen, zodat [gedaagde] geen belang heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht daarover. Die eis wordt dus afgewezen.
4. Kosten die zijn betaald aan de vereniging van eigenaren
2.23.
[gedaagde] vordert dat € 404 aan kosten die zij betaald heeft aan de vereniging van eigenaren tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. Dit wijst de rechtbank af, omdat in de producties waarop [gedaagde] zich in dit verband beroept, is te lezen dat het gaat om de kosten van een parkeerplaats. Alleen [gedaagde] profiteert als gebruiker van de woning van die parkeerplaats. Daarom moet alleen zij die kosten dragen.
5. Woonverzekeringen
2.24.
[gedaagde] vordert dat € 1.640,38 aan kosten die zij betaald heeft tot en met 31 maart 2022 voor woonverzekeringen bij helfte wordt verdeeld. Het is duidelijk dat het hier gaat om eigenaarslasten. Deze vordering is niet (voldoende) door [eiser] betwist en wordt toegewezen. Ook hier geldt weer dat de notaris die de leveringsakte passeert, de kosten vanaf 1 april 2022 zal betrekken in de afrekening en bij de over te maken bedragen, zodat [gedaagde] geen belang heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht daarover. Die eis wordt dus afgewezen.
6. Makelaarskosten
2.25.
[gedaagde] vordert dat € 525 aan kosten die alleen zij heeft betaald aan de makelaar voor de taxatie medio 2021 bij helfte wordt verdeeld. Die vordering wordt afgewezen, omdat de taxatieopdracht alleen door [gedaagde] is gegeven, zonder [eiser] daarin te betrekken.
Gebruiksvergoeding
2.26.
Aan [eiser] komt een vergoeding toe voor het gebruik dat uitsluitend [gedaagde] heeft gemaakt van de woning nadat [eiser] was vertrokken. De woning is immers ook van [eiser] en hij heeft er in dezelfde tijd geen gebruik van kunnen maken. Tot en met 31 maart 2022 is de vergoeding waarop [eiser] recht heeft € 15.911,18.
2.27.
Het is gebruikelijk om die vergoeding te schatten aan de hand van een percentage van de overwaarde van de woning. In de jaren na 2018 was het gebruikelijk om een percentage van 2,5% te hanteren.
2.28.
Een exacte berekening kan de rechtbank niet maken, omdat de woning nog niet opnieuw getaxeerd is en omdat partijen niets hebben gesteld over de actuele overwaarde, de oorspronkelijke hypotheekschuld en de actuele hoogte van de restschuld. Omdat nu duidelijkheid nodig is om de verdeling tot stand te brengen, zal de rechtbank die overwaarde schatten aan de hand van een aantal uit het dossier bekende gegevens.
2.29.
De woning was volgens het taxatierapport van 23 juni 2021 € 365.000 waard.
Volgens het meest recente taxatieverslag van de Dienst Belastingzaken Gemeente Den Haag is de WOZ-waarde van de woning het laatste jaar met 9,5% is gestegen (van € 315.000 op de peildatum 1/1/2020 naar € 345.000 op de peildatum 1/1/2021). De door [gedaagde] ter zitting genoemde en door [eiser] niet betwiste hoogte van de hypotheekschuld was € 198.691,72. Dit bedrag strookt met de door [eiser] overgelegde e-mail van 10 december 2020 van hemzelf aan zijn advocaat, met daarin een printscreen van de destijds € 203.494,28 bedragende hypotheekschuld.
2.30.
De rechtbank schat de actuele waarde van de woning ter vaststelling van de gebruiksvergoeding op de waarde op 23 juni 2021 + 9,5%. In bedragen komt dat neer op € 365.000 + € 34.675 = € 399.675.
De geschatte overwaarde is dan € 399.675 – € 198.691,72 = € 200.983,28
De gebruiksvergoeding per jaar is € 5.024,58, te weten 2,5% van € 200.983,28. Per maand is dat € 418,72. De rechtbank berekent de gebruiksvergoeding vanaf de maand dat de man van het adres was uitgeschreven. Over de 38 maanden van 1 februari 2019 tot en met 31 maart 2022 is dit € 15.911,18 totaal.
Ook vanaf 1 april 2022 tot de levering van de woning aan [gedaagde] of een derde moet de maandelijkse gebruiksvergoeding in de verrekening worden betrokken. Dit zal door de notaris die de leveringsakte passeert, worden betrokken in de afrekening en bij de over te maken bedragen, zodat [eiser] geen belang heeft bij een specifieke veroordeling tot verrekening van deze vergoeding vanaf 1 april 2022. Die veroordeling laat de rechtbank daarom achterwege.
Vergoeding aan Eteck
2.31.
[gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat partijen tijdens de samenleving hebben afgesproken dat – in de woorden van de rechtbank – elk van hen bepaalde vaste lasten op eigen naam op zich nam. Ook is niet betwist dat het contract met energieleverancier Eteck vroeger op naam van [eiser] stond en dat [gedaagde] een nieuw contract op eigen naam heeft gesloten. Uit productie 5 van [gedaagde] blijkt dat Eteck geen vordering op [gedaagde] pretendeert. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schuld aan Eteck aan [eiser] toebehoort. [gedaagde] heeft € 225 op deze schuld afbetaald en heeft daarvoor een vordering op [eiser].
Lening bij de Interbank
2.32.
Ter zitting hebben partijen bevestigd dat zij de consumptieve lening bij de Interbank gezamenlijk zijn aangegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij elk de helft van deze schuld moeten dragen. [eiser] heeft niet betwist dat [gedaagde] op deze lening € 7.590 aan vervallen termijnen alleen heeft betaald. [gedaagde] heeft voor de helft van dit bedrag een vordering op [eiser], wat neerkomt op € 3.795.
2.33.
De door [gedaagde] gevraagde verklaring voor recht dat [eiser] voor de helft draagplichtig is voor de rest van de lening bij de Interbank, zal de rechtbank geven. Het gaat op het moment van instellen van deze eis om € 15.561,39. [gedaagde] heeft belang bij de verklaring voor recht, want dan kan de lening worden gesplitst (als Interbank daaraan tenminste wil meewerken), zodat partijen elk afzonderlijk kunnen afbetalen aan Interbank. De rechtbank gaat ervan uit dat waar aan de orde de notaris die de leveringsakte van de woning passeert het dan actuele bedrag in de afrekening en bij de over te maken bedragen zal betrekken.
Inboedel
2.34.
[eiser] heeft een lijst van inboedelzaken in het geding gebracht, maar zonder toelichting of onderbouwing. Ook heeft hij geen vordering geformuleerd. Daarvoor is het nu te laat. De rechtbank kan over de inboedel dus niet beslissen. Zoals ter zitting besproken, is de inboedel niet verdeeld en moet dit nog wel gebeuren.
Dit kan bijvoorbeeld door samen een lijst te maken van alle inboedelzaken en dan om beurten iets van de lijst te kiezen; wie het eerste mag kiezen, kan desnoods door het opgooien van een munt worden bepaald. De rechtbank geeft partijen ten overvloede mee dat het gebruikelijk is dat zaken van de kinderen de kinderen volgen en daar blijven waar de kinderen het meeste zijn.
Levensverzekering
2.35.
[eiser] vordert dat de woning wordt verdeeld onder gelijktijdige afkoop van de levensverzekering door [gedaagde], met uitbetaling van de helft van de afkoopsom aan [gedaagde]. Uit het dossier blijkt dat er een overlijdensrisicoverzekering is. Mogelijk is die gekoppeld aan de hypothecaire lening. De rechtbank denkt dat uit de looptijd te kunnen afleiden. Maar in zo’n verzekering wordt geen waarde opgebouwd. Afkoop is dus niet mogelijk; het beëindigen van de verzekering zal zeer waarschijnlijk wel kunnen bij de verkoop en levering van de woning, maar die beëindiging zal geen waarde opleveren. Er is dus met alleen zo’n verzekering geen waarde (afkoopsom) om te verdelen.
2.36.
Of er een andere soort levensverzekering aan de hypotheek is gekoppeld, die mogelijk wel een afkoopwaarde heeft, weet [eiser] niet. [gedaagde] stelt dat die er niet is. Dan houdt het op: deze eis van [eiser] wordt afgewezen.
Conclusie
2.37.
De rechtbank somt op wat hiervoor is beslist:
  • [gedaagde] heeft op [eiser] een vordering van € 20.236,90 wegens te veel betaalde eigenaarslasten tot 1 april 2022, zie 2.14.
  • [eiser] heeft op [gedaagde] een vordering van € 15.911,18 wegens een gebruiksvergoeding, zie 2.26.
  • [gedaagde] heeft op [eiser] een vordering van € 225 wegens betalingen aan Eteck, zie 2.31.
  • [gedaagde] heeft op [eiser] een vordering van € 3.795 wegens betalingen aan Interbank, zie 2.32.
Per saldo heeft [gedaagde] een vordering op [eiser] van
Eigenaarslasten 20.236,90
Eteck 225,00
Interbank
3.795,00+
Subtotaal 24.256,90
Gebruiksvergoeding
15.911,18
Totaal 8.345,72
2.38.
Wettelijke rente over dit saldo wordt niet toegewezen. [eiser] is voor dit bedrag niet in gebreke gesteld en dus niet in verzuim, wat wel nodig is om wettelijke rente met succes te kunnen vorderen.
2.39.
Verder moeten tussen partijen worden afgerekend – over de periode vanaf 1 april 2022 tot de levering van de woning aan [gedaagde] of een derde – de volgende kostensoorten:
  • verschillende eigenaarslasten, zie 2.18, 2.20, 2.22 en 2.24;
  • gebruiksvergoeding, zie 2.30;
  • de betalingen op de lening bij Interbank, zie 2.33.
Dit zal door de notaris die de leveringsakte van de woning passeert, worden betrokken in de afrekening en bij de over te maken bedragen.
Proceskosten
2.40.
De verhouding tussen partijen geeft de rechtbank in de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt partijen over te gaan tot verdeling van de woning door toedeling en levering daarvan aan [gedaagde] of anders aan een derde, volgens de instructies die staan in 2.10, 2.11 en 2.12, bevattende een voorwaardelijke veroordeling op grond van artikel 3:300 BW,
3.2.
veroordeelt [eiser] aan [gedaagde] € 8.345,72 te betalen door verrekening van dit bedrag met zijn deel van de bij helfte te verdelen overwaarde van de woning, terwijl bij de verrekening van de van door partijen ook het bepaalde in 2.39 in acht genomen moet worden,
3.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
verklaart voor recht dat [eiser] voor de helft draagplichtig is voor de rest van de lening bij Interbank, zijnde € 15.561,39 op het moment van instellen van deze eis,
3.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
wijst de vorderingen over en weer voor de rest af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: RV