ECLI:NL:RBDHA:2022:7870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/623827 / HA ZA 22-68
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en vergoeding voor het ophalen en terugbrengen van kinderen na echtscheiding

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022, zijn partijen, die in 2020 zijn gescheiden, verwikkeld in een geschil over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap en de vergoeding voor het ophalen en terugbrengen van hun kinderen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe, vordert onder andere medewerking van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Wigman, om de gezamenlijke bankrekening op te heffen en een bedrag van € 88.843,91 uit het depot te ontvangen. De gedaagde vordert op zijn beurt dat de rechtbank vaststelt welke vorderingen partijen op elkaar hebben en dat de notaris een afrekening opstelt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen drie minderjarige kinderen hebben en dat zij tijdens hun huwelijk afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Na de verkoop van hun gezamenlijke woning is het echter niet gelukt om de gemeenschap te verdelen, waardoor de gezamenlijke bankrekening nog actief is. De rechtbank heeft bepaald dat partijen de ING Bank opdracht moeten geven om de gezamenlijke rekening op te heffen en dat de notaris de bedragen uit het depot moet uitkeren volgens de gemaakte afspraken. Tevens is bepaald dat de eiseres € 20,00 moet betalen voor elke keer dat de gedaagde de kinderen bij haar ophaalt of terugbrengt, met terugwerkende kracht vanaf 2 maart 2022.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/623827 / HA ZA 22-68
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk Zh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 10 januari 2022 met producties 1-9,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 2 maart 2022 met producties 1-10,
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022, waarin de mondelinge behandeling van 8 april 2022 is bepaald.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Het geschil en de beoordeling in conventie en in reconventie

Wat is de kern?

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest en hebben drie kinderen. Zij zijn in 2020 gescheiden en hebben verschillende keren afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Na de verkoop van hun gezamenlijke woning is het nog niet gelukt de gemeenschap te verdelen. Daarom is de gezamenlijke bankrekening van partijen nog actief en houdt de notaris de overwaarde van het huis in een depot. [eiseres] vordert medewerking aan het opzeggen van de gezamenlijke bankrekening en partijen vorderen over en weer uitbetaling van verschillende bedragen uit het depotbedrag. Daarnaast vordert [gedaagde] een vergoeding voor elke keer dat hij de kinderen bij [eiseres] ophaalt of terugbrengt.
De rechtbank beveelt dat partijen de ING Bank opdracht geven de gezamenlijke rekening op te heffen, bepaalt aan wie de notaris welke bedragen uit het depot moet uitbetalen en bepaalt dat [eiseres] € 20,00 moet betalen voor elke keer dat [gedaagde] de kinderen bij [eiseres] ophaalt of terugbrengt, met terugwerkende kracht vanaf 2 maart 2022. Partijen moeten ieder de helft van de depotkosten en hun eigen proceskosten dragen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Partijen zijn van 2006 tot augustus 2020 met elkaar gehuwd geweest en hebben samen drie minderjarige kinderen. Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorde tot 16 juli 2021 de woning aan de [adres] te [plaats 3].
2.3.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van de echtscheidings-procedure, op 30 juli 2020, een vaststellingsovereenkomst gesloten over de verkoop en verdeling van de woning. Deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking. De echtscheidingsbeschikking en de vaststellingsovereenkomst zijn overgelegd als productie 1 en 3 bij dagvaarding.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende afgesproken:
‘1. De peildatum van de omvang en de saldi van de gemeenschap is 21 september 2018, te weten datum indiening echtscheidingsverzoek.’
‘2. (..) Na de levering[van de echtelijke woning]
zal bij de notaris een opstelling worden gemaakt van de afrekening van de echtelijke woning. De opbrengst van de echtelijke woning minus de hypoheken en minus de kosten ter zake van de verkoop en levering vermeerderd met de opbrengst van de aan de echtelijke woning gekoppelde polis zullen bij helfte worden verdeeld. Alvorens dit bedrag bij helfte wordt verdeeld komt hierop in mindering de studieschuld van de man per peildatum.’
‘5. De inboedel zal tussen partijen in onderling overleg worden verdeeld op het moment van levering van de echtelijke woning aan de man of een derde. Ieder van partijen behoudt de bankrekening op zijn of haar naam onder verrekening van het saldo per peildatum.’
‘6. De gezamenlijke rekening van partijen zal in gebruik blijven bij partijen tot het moment dat de echtelijke woning geleverd is een derde. Deze gezamenlijke rekening zal door partijen uitsluitend worden gebruikt voor de eigenaars- en gebruikerslasten van de woning en zal door partijen worden gevoed op dezelfde manier als dat tot op heden is geschied. Tot de levering zal ieder van partijen de helft van de eigenaarslasten van de echtelijke woning betalen. Tot het moment van levering van de echtelijke woning zal de vrouw 75% en de man 25% bijdragen in de gebruikerslasten ter zake van de echtelijke woning.’
2.5.
Tijdens een kort geding op 25 januari 2021 hebben partijen aanvullende afspraken gemaakt over de verkoop en verdeling van de echtelijke woning. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal (productie 4 bij dagvaarding). Partijen spraken onder meer het volgende af:
‘3. Partijen zullen voorafgaand aan de verkoop over en weer inventariseren welke vorderingen zij jegens elkaar nog menen te hebben, zodat eventuele verrekening kan plaatsvinden via de notaris bij de levering van de woning aan een derde. (..)’
‘4. De inboedel zal worden verdeeld voorafgaand van de levering van de woning aan een derde. (..) De verdeling geschiedt met gesloten beurzen zonder verdere verrekening. (..)’
2.6.
De woning is op 16 juli 2021 verkocht voor een bedrag van € 405.000,00. Partijen konden voorafgaand aan de overdracht echter geen overeenstemming bereiken over de verdeling zoals afgesproken in de vaststellingsovereenkomst en het proces-verbaal. Daarom hebben partijen een depotovereenkomst ondertekend (productie 8 bij dagvaarding) en de notaris opdracht gegeven de netto overwaarde van de woning, een bedrag van € 199.264,34, te bewaren op een depositorekening.
2.7.
In artikel 2 van de depotovereenkomst is bepaald dat de notaris dit depotbedrag alleen mag uitkeren als hij 1) daartoe van beide partijen schriftelijk een gelijkluidende opdracht ontvangt, of 2) als in een rechterlijke uitspraak, die in kracht van gewijsde is gegaan of uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is bepaald op welke wijze het depotbedrag dient te worden uitgekeerd.
2.8.
Bij beschikking van 5 augustus 2021 heeft de rechtbank aan [eiseres] vervangende toestemming verleend om met de kinderen van [plaats 3] naar [plaats 1] te mogen verhuizen. Daarbij heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat [eiseres] het halen en brengen van de kinderen voor haar rekening neemt (productie 9 bij antwoord).
2.9.
Het is partijen niet gelukt om overeenstemming te bereiken over de verdeling. Bovendien is de gezamenlijke bankrekening van partijen nog actief, en lopen de kosten daarvan door. Daarnaast blijkt de reistijd van drie uur per openbaar vervoer vermoeiend voor de kinderen, zodat zij vaak met de auto gehaald en gebracht worden door [gedaagde].
Wat vorderen partijen over en weer?
2.10.
[eiseres] vordert dat te bepalen dat de notaris een bedrag van € 88.843,91 aan haar moet uitbetalen. Verder vordert zij te bepalen dat [gedaagde] moet meewerken aan het opzeggen van de gezamenlijke bankrekening van partijen en dat [gedaagde] de kosten van het depot en de procedure moet betalen.
2.11.
Het bedrag van € 88.843,91 is de helft het depotbedrag van € 199.264,34, verminderd met de studieschuld van [gedaagde] en verrekend met de saldi op de eigen bankrekeningen van partijen, de eigenaarslasten en gebruikerskosten van de woning, de privébetalingen die beide partijen van de gezamenlijke rekening hebben gedaan en verzekeringen.
2.12.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank vaststelt welke vorderingen partijen op elkaar hebben. Het gaat daarbij om de studieschuld, de bankrekeningen, de eigenaars- en gebruikerslasten van de woning, de privébetalingen vanuit de gezamenlijke rekening, de autoverzekering en de verdeling van de inboedel. [gedaagde] vordert te bepalen dat de notaris met inachtneming van die bedragen een afrekening zal opstellen, en de daarin opgenomen bedragen aan partijen uitkeert. Daarnaast vordert hij te bepalen dat [eiseres] een bedrag van € 47,52 aan hem betaalt voor elke keer dat hij de kinderen bij haar ophaalt of terugbrengt en veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding en het depot.
Verdeling financiële middelen
2.13.
Partijen zijn het erover eens dat na de verkoop van de woning een totaalbedrag van € 199.723,34 resteert. Dit bedrag volgt uit de leveringsnota van de notaris (productie 9 bij dagvaarding). De rechtbank zal dus uitgaan van dit bedrag, en niet van het bedrag van € 199.264,34 zoals genoemd in de depotovereenkomst.
2.14.
Voordat de opbrengst van de woning kan worden verdeeld, moet de studieschuld van [gedaagde] daarop in mindering worden gebracht. Daarnaast zijn er een aantal andere vorderingen die partijen op elkaar hebben en die verrekend moeten worden. De rechtbank zal deze vorderingen een voor een bespreken.
Studieschuld [gedaagde]
2.15.
[gedaagde] heeft een studieschuld, die tot de gemeenschap van partijen behoort. In artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat de studieschuld per de peildatum in mindering komt op de opbrengst van de woning, voordat de opbrengst van de woning bij helfte wordt verdeeld (zie 2.4). De studieschuld bedroeg op 21 september 2018 € 12.593,21.
2.16.
[gedaagde] vordert in afwijking van deze afspraak de studieschuld aan hem toe te bedelen, met de verplichting aan hem om de schuld af te lossen en de vrouw te vrijwaren. Daarnaast vordert hij datzelfde bedrag uit het depot aan hem uit te keren. [eiseres] verzet zich tegen deze wijziging, volgens haar is de schriftelijke afspraak tussen partijen leidend. Zij meent dat de notaris het bedrag direct aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet worden overgemaakt.
2.17.
Omdat de studieschuld van [gedaagde] behoort tot de gemeenschap van partijen, is ook [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. [eiseres] kan voor deze schuld dus worden aangesproken totdat deze schuld tenietgaat. In het voorstel van [gedaagde], dat afwijkt van hetgeen partijen eerder hadden afgesproken, gaat de schuld aan DUO niet teniet, zodat het risico van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor [eiseres] zou blijven bestaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de notaris dit bedrag direct op de bankrekening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zal overmaken.
Verrekening saldo bankrekeningen
2.18.
Ieder van partijen heeft een bankrekening op eigen naam. In artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst hebben zij afgesproken dat zij deze bankrekening behouden onder verrekening van het saldo per de peildatum (zie 2.4).
2.19.
Partijen zijn het erover eens dat het saldo op de rekening van [eiseres] ([rekeningnummer 1]) € 1.887,06 bedraagt. Dat betekent dat zij een bedrag van € 943,53 (€ 1.887,06/2) aan [gedaagde] verschuldigd is.
2.20.
Partijen zijn het er ook over eens dat het saldo op de rekening van [gedaagde] ([rekeningnummer 2]) € 1.521,78 bedraagt. Dat betekent dat hij een bedrag van € 760,89 (€ 1.521,78/2) aan [eiseres] verschuldigd is.
2.21.
De rechtbank zal bepalen dat de notaris de genoemde bedragen vanuit het depotbedrag aan [eiseres] respectievelijk [gedaagde] overmaakt.
Gezamenlijke bankrekening partijen
2.22.
Partijen hebben een gezamenlijke bankrekening met nummer NL 94 INGB 0754 8659 08. Van deze rekening worden de eigenaars- en gebruikerslasten van de woning voldaan en ieder van partijen heeft enkele privébetalingen van deze rekening gedaan.
2.23.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen mee te werken aan het opzeggen van deze gezamenlijke bankrekening. [gedaagde] heeft geen bezwaar tegen de opheffing, zodat de rechtbank beide partijen zal bevelen om ING opdracht te geven de gezamenlijke rekening op te heffen en de helft van het resterende saldo aan ieder van hen over te maken.
Privébetalingen vanaf de gezamenlijke bankrekening
2.24.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] € 3.627,95 aan privébetalingen heeft gedaan van de gezamenlijke rekening. [gedaagde] vordert daarom een bedrag van € 1.813,98 (€ 3.627,95/2). [eiseres] betwist dat, maar erkent dat zij € 73,18 aan privébetalingen heeft gedaan.
2.25.
[gedaagde] onderbouwt zijn stelling met een overzicht van de privébetalingen die [eiseres] zou hebben gedaan (productie 6 bij antwoord). [eiseres] legt niet uit waarom dit overzicht niet klopt. Zij heeft dus niet (voldoende) onderbouwd dat zij niet meer dan € 73,18 aan privéuitgaven heeft gedaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de notaris een bedrag van € 1.813,98 aan [gedaagde] overmaakt in verband met privébetalingen van [eiseres] van de gezamenlijke rekening.
2.26.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] € 4.156,28 aan privébetalingen van de gezamenlijke rekening heeft gedaan, onder anderen aan T-mobile, Spotify en wegenbelasting. Volgens [gedaagde] gaat het echter om een bedrag van € 10.877,35, zoals blijkt uit het overzicht in productie 5 bij antwoord, zodat [eiseres] een vordering van € 5.438,67 (€ 10.877,35/2) op hem heeft.
2.27.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] de aflossingen van zijn studieschuld ten onrechte bij zijn privébetalingen heeft opgeteld. Zij heeft echter ook ingestemd met het bedrag van € 5.438,67. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 5.438,67 aan [eiseres] moet betalen. De rechtbank zal bepalen dat de notaris dit bedrag aan [eiseres] overmaakt.
Eigenaars- en gebruikerslasten woning
2.28.
Op grond van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst betalen partijen tot de levering ieder de helft van de eigenaarslasten van de woning. De totale eigenaarslasten in de periode van 21 september 2018 tot en met 14 juli 2021 bedragen volgens het overzicht van [gedaagde] € 29.791,42 (productie 1 bij antwoord). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] ingestemd met dit bedrag. Dat betekent dat partijen ieder € 14.895,71 (€ 29.791,42/2) aan eigenaarslasten moeten betalen.
2.29.
Tot de levering van de woning betaalde [eiseres] 75% en [gedaagde] 25% van de gebruikerslasten in de hiervoor genoemde periode (artikel 6 vaststellingsovereenkomst). Uit het overzicht van [gedaagde] volgt dat de gebruikerslasten € 10.340,54 bedragen (productie 2 bij antwoord). [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook met dit bedrag ingestemd. Dat betekent dat [eiseres] € 7.755,41 (75% van € 10.340,54) aan gebruikerslasten moet betalen, en [gedaagde] € 2.585,13 (25% van € 10.340,54).
2.30.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] in totaal een bedrag van € 22.651,12 (€ 14.895,71 + € 7.755,41) aan eigenaars- en gebruikerslasten moet betalen. [gedaagde] moet voor deze lasten een bedrag van € 17.480,84 (€ 14.895,71 + € 2.585,13) betalen.
2.31.
Vervolgens moet worden vastgesteld wat ieder van partijen daadwerkelijk heeft betaald, zodat kan worden vastgesteld of en zo ja, hoe deze lasten verrekend moeten worden.
2.32.
[eiseres] stelt dat zij in totaal € 13.035,63 heeft gestort op de gezamenlijke bankrekening (waarvan deze lasten zijn betaald) en dat [gedaagde] in totaal € 21.872,10 heeft gestort. Zij onderbouwt dit bedrag echter niet. [gedaagde] betwist deze bedragen. Hij voert aan dat [eiseres] een bedrag van € 14.125,50 gestort en hijzelf € 39.664,92. Dat blijkt volgens [gedaagde] uit de door hem opgestelde overzichten met de stortingen/bijdragen die ieder van hen heeft gedaan op/aan de eigenaars- en gebruikerslasten (productie 3 en 4 bij dagvaarding).
2.33.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling enkele kanttekeningen gemaakt bij het overzicht in productie 3 dagvaarding, de bedragen die zij zou hebben gestort. Volgens haar betreft het overzicht niet de volledige periode van de peildatum tot de overdracht van de woning. [gedaagde] heeft echter bevestigd dat in de ontbrekende periodes geen mutaties zijn gedaan, zodat die data niet genoemd worden in het overzicht. Daarnaast blijkt uit het overzicht niet dat de ontvangen kinderopvangtoeslag dateert van vóórdat de echtscheiding is ingediend. [eiseres] voert vervolgens aan dat zij kinderbudget heeft moeten terugbetalen en dat regionale belastinggroepen van haar persoonlijke rekening af zijn gegaan. Zij stelt echter niet om welke bedragen het gaat, zodat de rechtbank met deze bedragen geen rekening kan houden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd dat belastingontvangsten onterecht aangevoerd worden. Omdat die bedragen aan partijen gezamenlijk toekomen en niet als storting door/bijdrage van een van beide partijen dienen te worden meegerekend, zal de rechtbank een bedrag van € 838,00 met omschrijving ‘BELASTINGDIENST Omschrijving: TERUGGAAF (..) IB/PVV 2017 ([gedaagde]) (..) in mindering brengen op het door [eiseres] gestorte bedrag.
2.34.
De rechtbank gaat er dus van uit dat [eiseres] een bedrag van € 13.287,50 (€ 14.125,50 - € 838,00) heeft gestort. Omdat [eiseres] een bedrag van € 22.651,12 aan eigenaars- en gebruikerslasten had moeten betalen (zie 2.30), moet zij een bedrag van € 9.363,62 (€ 22.651,12 - € 13.287,50) aan [gedaagde] betalen. De rechtbank zal bepalen dat de notaris dit bedrag aan [gedaagde] overmaakt.
2.35.
Voor het door [gedaagde] betaalde bedrag geldt het volgende. [eiseres] heeft haar stelling dat [gedaagde] een bedrag van € 21.872,10 heeft gestort niet onderbouwd. Wel betwist zij het door [gedaagde] zelf genoemde bedrag van € 39.664,92 en het bijbehorende overzicht. Zij voert aan dat de belastingontvangsten onterecht aangevoerd worden, dat [gedaagde] zijn salarisuitbetalingen later naar een eigen rekening heeft doorgestort en dat hij geld van zijn dochter heeft ontvangen nadat zij een bord heeft stukgemaakt. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. De rechtbank zal de hiermee samenhangende bedragen daarom in mindering brengen op het totaalbedrag dat [gedaagde] stelt te hebben gestort. Dat betekent dat een bedrag van in totaal € 15.400,47 aan ontvangsten van de Belastingdienst, dochter en loon van Coöperatie Klaverblad in mindering wordt gebracht op het door [gedaagde] gestelde bedrag van € 39.664,92. De rechtbank gaat er dus van uit dat [gedaagde] een bedrag van € 24.264,45 heeft gestort.
2.36.
Omdat [gedaagde] een bedrag van € 17.480,84 aan eigenaars- en gebruikerslasten had moeten betalen (zie 2.30), heeft hij € 6.783,61 (€ 24.264,45 - € 17.480,84) te veel betaald. Dat bedrag moet [eiseres] aan hem betalen. De rechtbank zal bepalen dat de notaris dit bedrag aan [gedaagde] overmaakt.
Betaling verzekering OHRA vanaf de gezamenlijke rekening
2.37.
In het voorgaande heeft de rechtbank het overzicht van de eigenaarslasten van [gedaagde] gevolgd (zie 2.28). Daarin zijn de betalingen aan verzekeraar OHRA meegenomen. Het gaat om de inboedel-, opstal-, wettelijke aansprakelijkheids- en autoverzekering. Partijen zijn het erover eens dat de eerstgenoemde drie verzekeringen door ieder van hen voor 50% moeten worden betaald. Omdat ook de eigenaarslasten van de woning voor 50% door ieder van partijen moeten worden betaald (zie 2.28), kunnen deze verzekeringslasten worden meegenomen in de (verdeling van de) eigenaarslasten, zoals hiervoor is gebeurd.
2.38.
Dat is anders voor de autoverzekering. Niet in geschil is dat de kosten voor deze verzekering volledig door [gedaagde] moeten worden gedragen. Omdat deze kosten van de gezamenlijke rekening zijn betaald, moet [gedaagde] de helft van dit bedrag aan [eiseres] betalen.
2.39.
[gedaagde] voert aan dat de autoverzekering in de periode van oktober 2018 tot en met juli 2021 € 1.100,13 heeft gekost (productie 7 bij antwoord). Dat bedrag is door [eiseres] niet betwist. [gedaagde] moet dus een bedrag van € 550,07 (1.100,13 / 2) aan [eiseres] betalen. De rechtbank zal bepalen dat de notaris dit bedrag aan [eiseres] overmaakt.
Depotkosten
2.40.
Ieder van partijen vordert te oordelen dat de andere partij de kosten van het depot (genoemd in artikel 5 van de depotovereenkomst) bij de notaris moet dragen. Zij stellen over en weer dat de andere partij de oorzaak is van het feit dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de verdeling. Er is niet komen vast te staan dat de schuld daartoe bij één van hen beiden ligt, zodat partijen ieder de helft van de depotkosten moeten dragen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de notaris eerst de depotkosten moet aftrekken van het depotbedrag, voordat hij het depotbedrag verdeelt.
Verdeling inboedel
2.41.
[gedaagde] stelt dat er geen evenwichtige, rechtvaardige en redelijke verdeling van de inboedel heeft plaatsgevonden en vordert daarom een aanvullend bedrag van € 2.478,50, gebaseerd op de dagwaarde van de door ieder van hen ontvangen bestanddelen van de inboedel (productie 8 bij antwoord).
2.42.
In artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat de inboedel in onderling overleg zal worden verdeeld (zie 2.4). Vervolgens hebben zij in artikel 4 van het proces-verbaal van kort geding afgesproken dat de inboedel met gesloten beurzen en zonder verdere verrekening wordt verdeeld, voorafgaand aan de levering van de woning (zie 2.5).
2.43.
Partijen hebben dus al afgesproken hoe zij de inboedel onderling verdelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat het verdelen van de inboedel het enige is dat partijen samen is gelukt. [gedaagde] heeft verklaard dat partijen samen het huis leeg hebben gehaald voor de oplevering. Uit die verklaringen blijkt niet dat een van partijen zich niet aan die afspraken heeft gehouden. Dat de waarde van de tussen partijen verdeelde inboedel mogelijk niet voor beide partijen gelijk is, betekent niet dat de verdeling van de inboedel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vordering van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
Reiskosten zorgregeling
2.44.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 5 augustus 2021 bepaald dat [eiseres] de kinderen brengt naar en ophaalt van het adres van hun vader (zie 2.8). Vast staat echter dat [gedaagde] hen vrijwel elke keer met de auto heeft opgehaald en teruggebracht. De reis met het openbaar vervoer duurt namelijk drie uur en is vermoeiend voor de kinderen, terwijl de reis met de auto één uur duurt.
2.45.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangeboden het halen en brengen voor € 20,00 per keer voort te zetten. [eiseres] is daarmee akkoord gegaan. De rechtbank zal dit bedrag daarom toewijzen, met de bepaling dat [eiseres] dit bedrag steeds binnen één week na het halen of brengen aan [gedaagde] moet betalen.
2.46.
[gedaagde] vordert deze vergoeding bovendien met terugwerkende kracht vanaf 5 augustus 2021. Hij stelt dat [eiseres] eerder heeft voorgesteld deze kosten voor haar rekening te nemen. Uit het dossier blijkt echter niet wanneer [eiseres] dit heeft voorgesteld. Het staat dus niet vast per wanneer [eiseres] wist [gedaagde] de kosten voor het halen en brengen op haar wilde verhalen. De rechtbank zal de reiskostenvergoeding daarom toewijzen vanaf de datum van de eis in reconventie (2 maart 2022), omdat het [eiseres] vanaf dat moment duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagde] een vergoeding wilde voor het ophalen en terugbrengen van de kinderen.
Conclusie
2.47.
Uit het voorgaande volgt op welke manier de financiële middelen tussen partijen verdeeld moeten worden. In de beslissing bepaalt de rechtbank aan wie de notaris welke bedragen moet overmaken. Het resterende saldo uit het depot wordt tussen beide partijen gelijk verdeeld. Daarnaast moeten beide partijen de ING Bank opdracht geven om hun gezamenlijke rekening op te heffen en de helft van het saldo op die rekening aan ieder van hen over te maken. Ten slotte moet [eiseres] € 20,00 betalen voor elke keer dat [gedaagde] de kinderen bij haar ophaalt of terugbrengt, met terugwerkende kracht tot 2 maart 2022.
Proceskosten
2.48.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
3.1.
beveelt beide partijen om de ING Bank opdracht te geven om hun gezamenlijke rekening met nummer NL 94 INGB 0754 8659 08 op te heffen en aan ieder van hen de helft van het saldo op die rekening over te maken,
3.2.
bepaalt dat de notaris – na aftrek van de kosten bedoeld in artikel 5 van de depotovereenkomst met nummer 2021.03334.01/PVL en 2017.6099.01/FCH/LPE – op grond van artikel 2 van die overeenkomst uit het depot van partijen zal overmaken:
- direct op de bankrekening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een bedrag van € 12.593,21 ter afbetaling van de studieschuld van [gedaagde];
- aan [gedaagde]: een bedrag van € 943,53 in verband met de verdeling van de bankrekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 1];
- aan [eiseres]: een bedrag van € 760,89 in verband met de verdeling van de bankrekening van [gedaagde] met nummer [rekeningnummer 2];
- aan [gedaagde]: een bedrag van € 1.813,98 in verband met privébetalingen van [eiseres] van de gezamenlijke rekening;
- aan [eiseres]: een bedrag van € 5.438,67 in verband met privébetalingen van [gedaagde] van de gezamenlijke rekening;
- aan [gedaagde]: een bedrag van € 9.363,62 in verband met door [eiseres] te weinig betaalde eigenaars- en gebruikerslasten;
- aan [gedaagde]: een bedrag van € 6.783,61 in verband met door [gedaagde] te veel betaalde eigenaars- en gebruikerslasten;
- aan [eiseres]: een bedrag van € 550,07 in verband met de OHRA autoverzekering;
- het na de hiervoor genoemde betalingen resterende saldo: aan ieder van partijen de helft van dat saldo;
3.3.
bepaalt dat [eiseres] een bedrag van € 20,00 moet voldoen aan [gedaagde] voor elke keer dat [gedaagde] de kinderen bij [eiseres] ophaalt of terugbrengt, steeds te voldoen binnen één week na het betreffende omgangsmoment,
3.4.
bepaalt dat [eiseres] een bedrag van € 20,00 moet voldoen aan [gedaagde] voor elke keer dat [gedaagde] de kinderen vanaf 2 maart 2022 bij haar heeft opgehaald of teruggebracht,
3.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
wijst de vorderingen over en weer voor de rest af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.