ECLI:NL:RBDHA:2022:789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Oezbeekse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oezbeekse eiser. De eiser had op 9 september 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 november 2021 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 26 januari 2022 behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer van zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in Oezbekistan, problemen heeft ondervonden vanwege zijn relatie met een meisje, maar heeft de geloofwaardigheid van zijn relaas in twijfel getrokken. De eiser had verklaard dat hij bedreigd was door de broers van zijn vriendin en dat hij was mishandeld, maar hij had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet onverwijld had gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag, wat ook een belangrijke factor was in de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.18689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 26 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door E.A. Tsjoepieva, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Oezbeekse nationaliteit.
2. Op 29 april 2020 is tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is op 14 oktober 2020 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2020:9322.
3. Deze zaak gaat over eisers asielaanvraag van 9 september 2020. Daaraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser had een relatie met een meisje genaamd [naam2]. De ouders van [naam2] hebben twee keer afwijzend gereageerd op eisers verzoek om toestemming voor deze relatie. De eerste keer omdat [naam2] te jong was en de tweede keer omdat zij was beloofd aan een vriend van haar vader. Eiser is daarna bedreigd door de broers van [naam2]. Eiser en [naam2] hebben vervolgens besloten om een week samen in een hotel door te brengen en intiem met elkaar te worden in de hoop dat de ouders van [naam2] zich hierdoor genoodzaakt zouden voelen om alsnog akkoord te gaan met de relatie. De familie van [naam2] heeft hierop echter woedend gereageerd. Haar broers hebben eiser drie keer op straat in elkaar geslagen. Daarop is eiser gevlucht.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser een relatie heeft gehad met [naam2], dat hij haar ouders toestemming heeft gevraagd om met haar te trouwen en dat die ouders dit hebben geweigerd. Dat eiser problemen heeft gekregen vanwege zijn relatie met [naam2] heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd met documenten. Eiser voert aan dat verweerder dit ten onrechte heeft overwogen. De rechtbank volgt hem daarin niet. Eiser heeft namelijk verklaard over de aanwezigheid van een verklaring van het ziekenhuis en van röntgenfoto’s van zijn hand, die als gevolg van de gestelde mishandeling door de broers van [naam2] gebroken zou zijn geweest. Hij heeft deze stukken echter niet overgelegd. Verweerder heeft het niet ten onrechte onaannemelijk geacht dat het niet mogelijk zou zijn voor eiser om achteraf aan stukken te komen. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet heeft uitgelegd waarom hij gedurende zijn verblijf in Nederland sinds 21 mei 2019 geen contact zou hebben kunnen krijgen met zijn ouders en kennissen in zijn land van herkomst. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet heeft uitgelegd hoe hij zou kunnen weten dat de verklaring van het ziekenhuis bij de politie zou zijn kwijtgeraakt zonder dat hij daarover contact heeft gehad met de politie.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij problemen heeft gekregen vanwege zijn relatie met [naam2]. Ook hierin kan eiser niet worden gevolgd, gelet op het volgende.
8. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat de broers van [naam2], nadat hij was gevlucht, hebben geprobeerd om zijn ouderlijk huis in brand te steken. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of er nu wel of geen brand is gesticht. Ter zitting heeft verweerder deze tegenwerping echter teruggenomen, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
9. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de reden om een visum aan te vragen. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser namelijk verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij naar een autobeurs in Frankfurt wilde, terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan om te kunnen vluchten. De stelling in beroep dat eiser de autobeurs bij het aanvragen van het visum alleen heeft genoemd om de kans van slagen van de aanvraag groter te maken, verklaart niet waarom eiser dit verhaal ook na het indienen van zijn asielaanvraag aanvankelijk heeft gehandhaafd.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige tegenwerpingen van verweerder in het kader van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas in beroep niet bestrijdt, zodat deze blijven staan. Daarbij gaat het om de tegenwerping dat het niet overtuigend is dat eiser geen melding bij de politie heeft gedaan van de gestelde mishandelingen omdat hij daar geen zin in had en dat niet is onderbouwd dat de Oezbeekse politie geen aandacht zou geven aan familieproblemen. Ook gaat het om de tegenwerping dat het niet geloofwaardig is dat eisers ouderlijk huis na zijn vlucht door de broers van [naam2] is belaagd omdat hij dit slechts van zijn vrienden zou hebben gehoord, terwijl eiser anderzijds heeft verklaard dat hij na zijn vlucht niet in contact stond met zijn vrienden.
11. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag. Niet in geschil is dat het visum waarmee eiser Nederland is binnengekomen op 9 juni 2019 is verlopen en dat eiser pas op 9 september 2020 asiel heeft aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt eisers verzoek om internationale bescherming zich niet met het onderduiken gedurende een dergelijk lange periode. De stelling dat eiser niet bekend was met de mogelijkheid om asiel aan te vragen is geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat niet aannemelijk is gemaakt waarom eiser zich niet eerder in kennis zou hebben kunnen stellen van deze mogelijkheid. De stelling dat eiser wantrouwend zou zijn ten opzichte van de overheid strookt niet met het feit dat hij zich uiteindelijk wel tot de overheid heeft gewend en evenmin met zijn (uiteindelijke) stelling dat hij een visum heeft aangevraagd met als doel om in Nederland asiel aan te vragen.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers asielaanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.