ECLI:NL:RBDHA:2022:789
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Oezbeekse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onderbouwing
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oezbeekse eiser. De eiser had op 9 september 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 november 2021 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 26 januari 2022 behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer van zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in Oezbekistan, problemen heeft ondervonden vanwege zijn relatie met een meisje, maar heeft de geloofwaardigheid van zijn relaas in twijfel getrokken. De eiser had verklaard dat hij bedreigd was door de broers van zijn vriendin en dat hij was mishandeld, maar hij had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet onverwijld had gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag, wat ook een belangrijke factor was in de afwijzing van zijn aanvraag.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.