ECLI:NL:RBDHA:2022:790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
NL21.19686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Oezbeekse vreemdeling met terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een Oezbeekse vreemdeling. Eiser, die stelt de Albanese nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was uitgevaardigd. Eiser was Nederland binnengekomen zonder zich te melden bij de autoriteiten en had zich enige tijd aan het toezicht onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat de vragen die aan hem zijn gesteld niet te algemeen waren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zakelijke belangen heeft in Nederland of de EU, en de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in strijd is met het recht van de Europese Unie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.19686

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Albanese nationaliteit te bezitten.
2. In de nacht van vrijdag 26 op zaterdag 27 november 2021 is eiser Nederland ingereisd zonder zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten. In plaats daarvan heeft hij zich verstopt op het terrein van een bedrijf dat containervaarten naar Engeland verzorgt. Eiser is daar aangehouden en korte tijd later gehoord door de vreemdelingenpolitie (AVIM, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, dat hij zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert daartegen aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden door te algemene vragen te stellen. Volgens hem is het begrip ‘zakelijke belangen’ te vaag. Ook stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen vragen heeft gesteld over zijn eventuele verleden in de Europese Unie. Eiser wijst erop dat veel Albanezen seizoensarbeid verrichten in bijvoorbeeld Griekenland en dat een inreisverbod daarbij een belemmering zou kunnen zijn. Volgens eiser is het bestreden besluit daarom in strijd met het recht van de Europese Unie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Het recht om te worden gehoord voordat een bezwarend besluit wordt genomen, is verankerd in de artikelen 41, 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin respectievelijk het recht op behoorlijk bestuur, het recht op een effectief rechtsmiddel en het recht op verdediging is vastgelegd. Dit recht beoogt onder meer de betrokken persoon in staat te stellen zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Dit volgt bijvoorbeeld uit punt 47 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 november 2014 in de zaak
[naam2](ECLI:EU:C:2014:2336).
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er voldoende aandacht is geweest voor eisers persoonlijke omstandigheden. Uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van gehoor van 27 november 2021 blijkt dat aan eiser is verteld dat hij zijn persoonlijke omstandigheden kenbaar kan maken en dat hij de gestelde vragen heeft begrepen. Aan eiser is gevraagd of hij zakelijke belangen heeft in Nederland of in Europa. Eiser heeft daarbij niet verklaard dat hij dit niet begreep, maar geantwoord met: ‘nee’. De omstandigheid dat volgens eiser veel Albanezen seizoensarbeid verrichten in bijvoorbeeld Griekenland, zegt niets over zijn persoonlijke situatie. Bovendien is gesteld noch gebleken waarom eiser niet in staat zou zijn geweest om eventuele persoonlijke belangen in dit kader tijdens het voornoemde gehoor naar voren te brengen. Verweerder heeft niet hoeven vragen naar een eventueel verleden van eiser in de Europese Unie, omdat daarmee niet meteen gegeven zou zijn dat hij hier opnieuw wil werken. Ten slotte heeft verweerder er in het verweerschrift op kunnen wijzen dat het eiser vrij staat om een werkvergunning aan te vragen, waarbij hij ook kan verzoeken om opheffing van het inreisverbod.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.