ECLI:NL:RBDHA:2022:793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
21-7793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor het kappen van 89 bomen in Wassenaar met betrekking tot de aanvraag van een aanlegvergunning

Op 7 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het kappen van 89 bomen op een perceel in Wassenaar. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, dat de vergunning had verleend voor het kappen van de bomen. Eiser stelde dat de vergunning niet kon worden verleend zonder een ook vereiste aanlegvergunning aan te vragen, zoals voorgeschreven in artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet compleet was, omdat deze niet alle onlosmakelijke activiteiten omvatte die verband hielden met het kappen van de bomen. De voorzieningenrechter heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in de aanvraag te herstellen en heeft de werking van het bestreden besluit opgeschort tot de einduitspraak in de bodemprocedure. Tevens is het griffierecht aan eiser vergoed en zijn de proceskosten toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak om alle relevante vergunningen aan te vragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/7793 en SGR 21/7792
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens tussenuitspraak als bedoeld in artikel [huisnummer] :80a van de Algemene wet bestuursrecht in de bodemprocedure, in de zaken tussen

[verzoeker/eiser] , te [woonplaats] ,

verzoeker in zaaknummer SGR 21/7792,
eiser in zaaknummer SGR 21/7793,
hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. R. de Mooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder(gemachtigde: mr. E.C.M. de Heij).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel
: de erven van [derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouders
(gemachtigde: mr. P.H. de Lange).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 89 bomen op het perceel aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] .
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/5763).
Bij uitspraak van 22 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toegewezen en het primaire besluit ten aanzien van 33 bomen geschorst tot 6 weken na het besluit op bezwaar.
In het besluit van 10 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/7793). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/7792).
Vergunninghouders hebben een zienswijze ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van J. ’t Hoen, werkzaam bij Copijn Boomdeskundigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van D. Burgemeister, groenbeheerder in dienst van de gemeente Wassenaar. Namens vergunninghouders is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van A.J.J. van de Lindeloof, werkzaam bij Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten B.V. en M. van der Spoel, consulent Boom en Bodem van Arbor Consultancy.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
1.3
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
1.4
Uit artikel 8:86, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter in het geval toepassing wordt gegeven aan die bepaling, zoals in dit geval, dezelfde uitspraakbevoegdheden heeft als de rechtbank. Dit houdt in dat ook in het kader van de toepassing van artikel 8:86 van de Awb toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:51a van de Awb (de zogenoemde bestuurlijke lus) in combinatie met de bevoegdheden opgenomen in de artikelen 8:80a en 8:80b van de Awb.
2.1
Op 21 april 2021 hebben vergunninghouders een aanvraag om een omgevingsver-gunning ingediend voor het kappen van 24 bomen aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] . Aan deze aanvraag is het document “Landschappelijke inpassing woningen aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] ” van Lindeloof tuin- en landschapsarchitecten B.V. (Lindeloof) van 7 april 2021 ten grondslag gelegd. Hierin is de landschappelijke inpassing en herverkaveling van het perceel verbeeld en verwoord. Het doel is een splitsing van het huidige terrein in drie percelen, één met het huidige woonhuis en twee met nieuwe bouwkavels gebaseerd op de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Volgens de aanvraag is sprake van een gefaseerd kapplan. In fase 1 wordt met het oog op het behoud van een duurzaam bosbestand een dunning uitgevoerd, vooral door verwijdering van exoten en het rooien van kwalitatief slechte bomen. Fase 2 ziet vervolgens op het rooien van bomen om de ontsluiting en de bouw van de twee nieuwe woonhuizen te realiseren.
2.2
Bij brief van 16 juni 2021 heeft verweerder vergunninghouders laten weten dat de aanvraag niet compleet is, omdat hierin niet duidelijk is aangegeven welke bomen men in het kader van onderhoud wil vellen (fase 1).
2.3
Op 14 juli 2021 heeft Lindeloof aan verweerder meegedeeld dat de aanvraag voor fase 1 is gewijzigd in 90 bomen. De te vellen bomen zijn ingetekend en genummerd op een door Lindeloof op 6 juli 2021 aan verweerder toegestuurde afbeelding.
2.4
In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 89 van de 90 aangevraagde bomen. Voor één boom (een dode paardenkas-tanje) is de vergunning geweigerd. Verweerder heeft overwogen dat de te vellen bomen niet waardevol/van slechte kwaliteit zijn. Verder heeft verweerder overwogen dat met de kap kan worden ingestemd ten behoeve van de veiligheid en duurzame ontwikkeling en dat – kort gezegd – uit een uitgevoerde quickscan flora & fauna is gebleken dat de Wet natuurbescherming niet aan het kappen van de bomen in de weg staat.
2.5
Eiser heeft hangende de eerdere voorlopige voorzieningenprocedure een advies boomveiligheidscontrole van Copijn Boomdeskundigen (Copijn) van 16 september 2021 overgelegd, waarin is geconcludeerd dat 16 van de 100 door Copijn onderzochte bomen kunnen worden behouden en 23 bomen eventueel kunnen worden behouden.
De Commissie bezwaarschriften gemeente Wassenaar (de bezwaarcommissie) heeft in haar advies van 5 oktober 2021 verweerder geadviseerd om ten aanzien van de 39 bomen die volgens Copijn (eventueel) behouden kunnen blijven, nader te motiveren waarom het kappen hiervan noodzakelijk zou zijn.
2.6
Naar aanleiding van dit advies van de bezwaarcommissie heeft verweerder op 7 oktober 2021 een nader boomonderzoek laten uitvoeren naar de in het advies van de bezwaarcommissie genoemde 39 bomen, waarin per boomnummer is vermeld waarom die boom in de visie van verweerder niet kan worden behouden.
2.7
Bij uitspraak van 22 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen en het primaire besluit ten aanzien van 33 bomen geschorst tot 6 weken na het besluit op bezwaar. Het betreft de bomen met nummers 14, 15, 24, 42, 43, 44, 45, 56, 73, 87, 110, 116, 117, 143, 144, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 177, 180, 184, 185, 186, 191, 194, 195, 199, 204, 226, en 77C.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, deels in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie van 5 oktober 2021, gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat een andere boomdeskundige een andere afwe-ging heeft gemaakt en tot een ander oordeel is gekomen, niet afdoet aan het zorgvuldige onderzoek dat aan de beslissing tot kappen ten grondslag ligt. Het boomonderzoek van 7 oktober 2021 naar de 39 bomen, waarover tussen de boomdeskundigen verschil van inzicht bestaat, geeft een nadere motivering waarom het kappen van genoemde bomen noodzakelijk is. Verweerder bestrijdt dat de esdoorn de structuurdrager van het bosperceel is, zoals waar in het rapport van Copijn van wordt uitgegaan. Naar de mening van verweerder behoort de eik in dit bosperceel tot de oorspronkelijk vegetatie en fungeert hij als structuurdrager. Om die reden geeft verweerder prioriteit aan behoud van de eik en de ontwikkeling daarvan. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de benaming “eventueel te behouden” slechts volgt dat er een afweging moet worden gemaakt ten aanzien van deze boom. Hierbij kan verschil van mening bestaan over aan welke aspecten een zwaarder gewicht kan worden toegekend. Copijn maakt deze afweging vanuit een andere insteek dan de gemeente. De gemeente dient immers ook rekening te houden met het cultuurhistorisch belang (één van de waarden uit de APV) en de eenheid van het gehele gebied waar dit perceel deel van uitmaakt.
4. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond over het gebrek aan deskundigheid van Lindeloof en van de groenbeheerder van de gemeente ingetrokken.
5.1
Eiser betoogt dat het door de gemeente uitgevoerde onderzoek van 7 oktober 2021 informatie betreft die dient ter vervanging van een onjuiste of onvolledige motivering van het primaire besluit waarover hij gehoord had moeten worden, gelet op artikel 7:9 van de Awb. In dat kader wijst hij op de uitspraken van de Afdeling van 16 januari 2008 (AB 2008/308) en van 19 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX7964).
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de nadere boominventarisatie van 7 oktober 2021, die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is aan te merken als een nadere motivering en verduidelijking van een eerder advies. De nadere boominventarisatie is een reactie op het door eiser overgelegde rapport van Copijn en een verduidelijking van de Boominventarisatie van Lindeloof van 4 juli 2021. Eisers hebben op de nadere inventarisatie kunnen reageren toen deze werd besproken ter zitting in verband met het eerder ingediende verzoek om voorlopige voorziening en dus nog voordat het bestreden besluit werd genomen. De grond slaagt niet.
6.1
Het had volgens eiser naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2021 in de rede gelegen dat verweerder een derde deskundige had benoemd alvorens op het bezwaar van eiser te beslissen. Nu ontbreekt enig nieuw inzicht of nieuwe motivering in het bestreden besluit. Volgens eiser blijkt uit de lijst behorend bij het bestreden besluit niet wat de noodzaak is van de kap van de 33 bomen. Dat de eik de structuurdrager van het bos zou zijn, zoals wordt gesteld, wordt niet nader onderbouwd door verweerder en wordt bestreden door Copijn.
6.2
Op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Wassenaar 2014 (APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
In het eerste lid van artikel 4:11b van de APV, voor zover hier van belang, is bepaald dat de vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. beeldbepalende waarden;
e. waarden van dorpsschoon;
f. waarden van recreatie en leefbaarheid.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde als motivering kan hanteren.”
6.3
In het rapport van Copijn “Boomveiligheidscontrole-advies [adres] [huisnummer] te [plaats] ”, opgesteld door J. ’t Hoen, van 16 september 2021, wordt in de conclusie opgemerkt dat er weinig verschil is met het advies van Lindeloof wat betreft vellen wegens gebreken of dunning. De verschillen betreffen slechts enkele bomen. Dit kan te maken hebben met een verschil in jaargetijde en voortgang van de aantastingen. Over de esdoorn wordt opgemerkt dat deze zich kan gedragen als invasieve soort die veel andere planten onderdrukt, hetgeen zichtbaar was tijdens de inspectie. Daarom is er veel te zeggen voor vellen van een groot deel, maar er is volgens het rapport ook iets te zeggen voor het sparen van een paar esdoorns die erg groot zijn en daarmee structuurdrager van het huidige bos en die op plaatsen staan waar ze andere soorten niet in de weg staan. In dat kader worden de bomen 56 en 77c genoemd. Ter zitting heeft de opsteller, desgevraagd, nader toegelicht dat niet bedoeld is op te merken dat de eik over het algemeen de structuurdrager van een dergelijk bosperceel is, maar dat de genoemde esdoorns op de plek waar ze staan die functie vervullen. Vergelijking van de door Copijn opgestelde lijst met die van Lindeloof levert op dat Copijn adviseert om van de door Lindeloof als te vellen aangemerkte bomen er 23 eventueel te behouden en 16 te behouden.
6.4
In reactie heeft verweerder de bij de gemeente werkzame groenbeheerder D. Burgemeister, een nader boomonderzoek laten doen. In het verslag daarvan, gedateerd 7 oktober 2021, worden met betrekking tot de bomen waarvan Copijn had geadviseerd ze te behouden nader gemotiveerd waarom anders wordt geconcludeerd. Deels is dat omdat het bomen betreft waarvan wordt opgemerkt dat ze in concurrentie zijn met de eik, deels betreft het bomen met een ernstige vorm van een plakoksel of andere schade, deels betreft het essen die zijn aangetast door de essentaksterfte en deels betreft het taxusbomen, waarover gemotiveerd wordt opgemerkt dat ze op termijn een bedreiging vormen voor de eik. Onder deze bomen bevinden zich geen esdoorns. Onder de eventueel te behouden bomen worden de esdoorns nr. 56 en 77c genoemd, waarbij wordt gesteld dat deze moeten worden geveld vanwege het feit dat deze boomsoort zich makkelijk snel meester maakt van een bosperceel. Ten aanzien van 13 sparren wordt opgemerkt dat deze soort te sterk concurrerend is ten opzicht van de eik en daarom moet worden geveld. Ten aanzien van de overige bomen wordt per boom toegelicht dat deze minder sterk of onderontwikkeld zijn, zodat kappen noodzakelijk wordt geacht. Deze motivering is overgenomen in het bestreden besluit. In beroep heeft verweerder aanvullend gewezen op de beleidsdocumenten Groen- en Watervisie, de Groene Waardenkaart en de Landschapsbiografie Nationaal Park Hollandse Duinen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat uit deze stukken blijkt dat bij bospercelen als hier aan de orde aan het behoud van de eik groot belang wordt toegekend en dat dit niet opgaat voor de esdoorn.
6.5
Ook Lindeloof, de boomdeskundige van vergunninghouders, heeft nog gereageerd. Deze toelichting sluit aan bij het hiervoor genoemde verslag van 2 oktober 2021. Op hun beurt hebben ook vergunninghouders verwezen naar beleidsstukken van verweerder, te weten de Notitie behoud en ontwikkeling van bomen en boomstructuren in Wassenaar van 22 februari 2019, het Beheerplan Groen 2016 – 2020 en de update daarvan. Voorts heeft vergunninghouder verwezen naar het Profiel Habitattypen H2180 van 24 maart 2009.
6.6
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verlening van een kapvergunning een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, die door de rechter afstandelijk wordt getoetst. Het gegeven dat Copijn ten aanzien van 21 bomen heeft gesteld dat deze “eventueel te behouden” zijn betekent dat ook volgens Copijn een afweging moet worden gemaakt ten aanzien van het al dan niet behouden daarvan. Daarbij dient verweerder zijn keus te onderbouwen, maar dat laat onverlet dat deze keus mogelijk anders kan uitvallen dan in het rapport van Copijn is gebeurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder, ook gelet op de diverse ingebrachte beleidsstukken, worden gevolgd in zijn motivering van de gemaakte keuzes. Datzelfde geldt voor de bomen die verweerder niet wil behouden in tegenstelling tot het advies van Copijn. Voorts is ter zitting gebleken dat de opsteller van de rapportage van 7 oktober 2021 over voldoende deskundigheid beschikt evenals M. van der Spoel, die voor Lindeloof onderzoek heeft verricht. Voor het benoemden van een derde deskundige, zoals eiser stelt, heeft verweerder dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien. De grond slaagt niet.
6.7
Evenmin slaagt de grond dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht welke invloed de kap van zoveel bomen heeft op de negatieve gevolgen van emissies van de A44 en andere snelwegen in de omgeving. Eiser heeft deze grond immers in het geheel niet onderbouwd.
7.1
Eiser voert aan dat ook een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo (aanlegvergunning) had moeten worden aangevraagd, gelet op artikel 4.4.1 van het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar - Panden, objecten en archeologie” en de artikelen 21.3 en 23.4 van de regels van het bestemmingsplan “Villawijken”, die in dit geval van toepassing zijn. Volgens eiser is daarom sprake van een met het kappen onlosmakelijk verbonden activiteit, zodat op grond van artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de aan de orde zijnde aanvraag buiten behandeling had moeten worden gesteld. Eiser heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:159).
7.2
In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.
7.3
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Villawijken”. Het in geding zijnde perceel heeft hierin de enkelbestemming “Wonen-2” en de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie” (artikel 21) en “Waarde-Cultuurhistorie en landschap” (artikel 23).
Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar - Panden, objecten en archeologie” (het paraplubestemmingsplan) tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3".
7.4
Niet in geschil is dat op grond van artikel 8.1 van de regels van het paraplubestemmingsplan artikel 21 van de regels van het bestemmingsplan “Villawijken” niet geldt. In artikel 8.2 van de regels van het paraplubestemmingsplan is bepaald dat voor wat betreft de regeling voor cultuurhistorie de bestaande regelingen voor cultuurhistorie voor de panden en objecten die opgenomen zijn in het paraplubestemmingsplan bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan komen te vervallen voor zover het regels betreft waarin de nieuwe regels voorzien. Het betreft de regelingen zoals opgenomen in bijlage 3 behorend bij deze regels. In deze bijlage is vermeld dat met de vaststelling van het paraplubestemmingsplan ten aanzien van cultuurhistorie alleen het betreffende artikel uit de genoemde bestemmingsplannen op die percelen die onderdeel uitmaken van het paraplubestemmingsplan vervalt. In de in paragraaf Cultuurhistorie vermelde tabel zijn de artikelen 22.1 en 22.2 van het bestemmingsplan “Villawijken” vermeld.
Dit betekent dat alleen de artikelen 22.1 en 22.2 van het bestemmingsplan “Villawijken” met de inwerkingtreding van het paraplubestemmingsplan zijn vervallen, maar artikel 23 van de regels van het bestemmingsplan “Villawijken” niet. Artikel 23 van die planregels geldt dan ook onverkort.
7.5
In artikel 23.4, eerste lid, van de planregels is bepaald dat, onverminderd het gestelde in artikel 22, het binnen de aangewezen gronden verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het kappen van bomen die deel uitmaken van bestaande laanbeplanting, parken en plantsoenen;
b. het kappen van beplanting op bouwpercelen die deel uitmaken van de landschappelijke structuur;
c. aantasting van bestaande natuurlijke accidentatie op bouwpercelen;
d. het realiseren van zwembaden en tennisbanen;
e. alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden.
7.6
Onbestreden is dat er zo’n 20 jaar geen onderhoud heeft plaatsgevonden op het bosperceel. Mede gelet daarop, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter het vellen van 89 bomen op het perceel niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden. Bovendien betreft het werkzaamheden die de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het terrein kunnen aantasten. Daarom is voor het kappen van de bomen naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van artikel 23.4, eerste lid, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan “Villawijken” tevens een omgevingsvergunning vereist als bedoeld artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.
7.7
Dit betekent dat de aanvraag ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo tevens op deze activiteit betrekking had moeten hebben. De aanvraag van 21 april 2021 ziet echter alleen op het vellen van een houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo. Verweerder had vergunninghouders met toepassing van artikel 4:5 van de Awb daarom de gelegenheid moeten bieden om de aanvraag in die zin aan te vullen, dat deze tevens betrekking heeft op de activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
7.8
Dit betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo en artikel 4:5 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
8.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de voorzieningenrechter dan een tussenuitspraak. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan in dit geval uitsluitend door vergunninghouders met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid te bieden om de aanvraag in die zin aan te vullen, dat deze tevens betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, waarop vervolgens een besluit moet worden genomen. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op 10 weken (2 weken voor het indienen van de aanvraag en 8 weken beslistermijn) na verzending van deze uitspraak.
8.2
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de voorzieningenrechter meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid dit gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de voorzieningenrechter eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.3
Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen totdat een einduitspraak zal zijn gedaan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het bestreden besluit en het primaire besluit zullen worden geschorst tot aan de einduitspraak op het beroep.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10.1
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
10.2
De voorzieningenrechter houdt in de bodemprocedure iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat hij over de proceskosten en het griffierecht in die zaak nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
in de bodemprocedure (SGR 21/7793)
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken aan de voorzieningenrechter mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan;
in het verzoek om voorlopige voorziening (SGR 21/7792)
  • bepaalt dat de werking van het bestreden besluit van 10 november 2021 en het primaire besluit van 28 juli 2021 wordt opgeschort tot en met het tijdstip waarop einduitspraak wordt gedaan in de zaak met zaaknummer SGR 21/7793;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.