ECLI:NL:RBDHA:2022:7954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen feitelijke uitzetting naar Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een voorgenomen overdracht van verzoekers aan Italië. Verzoekers, die bezwaar hebben gemaakt tegen hun uitzetting, hebben op 8 juni 2022 en opnieuw op 29 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 10 juni 2022, de rechtmatigheid van de overdracht bevestigd, maar deze is toen niet doorgegaan omdat verzoekers een PCR-test hebben geweigerd. De nieuwe voorgenomen overdracht was gepland voor 1 augustus 2022. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, omdat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de voorgenomen overdracht als een handeling van een bestuursorgaan moet worden beschouwd, waartegen bezwaar openstaat. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. De eerdere besluiten van 6 mei 2019, waarin de aanvragen van verzoekers voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling zijn genomen, blijven van kracht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 10 juni 2022, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14702

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoekster, V-nummer: [Nummer],

[Naam 2],verzoeker, V-nummer: [Nummer 2],
mede namens hun minderjarige kind:
[Naam 3], V-nummer: [Nummer 3]
hierna tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoekers op 8 juni 2022 meegedeeld dat zij op 13 juni 2022 om 09:35 uur worden overgedragen aan Italië.
Verzoekers hebben op 8 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht en hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming daarvan.
De voorzieningenrechter heeft de voorgenomen overdracht weliswaar rechtmatig geacht bij uitspraak van 10 juni 2022 [1] , maar de overdracht heeft niet plaatsgevonden omdat eisers de PCR-test hebben geweigerd.
Voorts heeft verweerder op 29 juli 2022 verzoekers meegedeeld dat zij op maandag 1 augustus 2022 om 9:35 uur worden overgedragen aan Italië.
Verzoekers hebben op 29 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht en hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming daarvan.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw [2] wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen overdracht van verzoekers is als zo een handeling aan te merken. Daartegen staat het rechtsmiddel van bezwaar open.
2. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [3] op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Verzoekers hebben tegen de voorgenomen feitelijke uitzettingshandeling bezwaar gemaakt bij verweerder, zodat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening zal behandelen als samenhangend met dit bezwaar.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen uitzetting van verzoekers op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
4. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar is in gevallen als deze beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruikt maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar bij uitzondering mogelijk indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. [4]
5. Het ligt daarbij op de weg van de vreemdeling om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Wordt daaraan niet voldaan, of is het aangevoerde niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden. Ook dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. [5] Dit is slechts anders als zich een geval voordoet zoals bedoeld in het arrest van het EHRM [6] van 19 februari 1998. [7]
Feiten
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij twee besluiten van 6 mei 2019 de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Deze besluiten gelden ook als overdrachtsbesluiten. De bevoegdheid tot overdracht van verzoekers vloeit dan ook voort uit deze besluiten.
7. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 6 mei 2019. Bij uitspraak van 24 februari 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, zijn de beroepen ongegrond verklaard. [8] Hierbij is geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit in hun geval niet kan. Er bestond geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gestelde belangen van [Naam 3]. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de door verzoekers aangevoerde omstandigheden geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. [9] Dit is in hoger beroep bevestigd. [10] Daarmee staan de overdrachtsbesluiten in rechte vast.
8. Verzoekers hebben in het verzoek om een voorlopige voorziening en het bezwaarschrift geen gronden aangevoerd tegen de wijze van overdracht. Daarom ligt de vraag voor of zich ten opzichte van de besluiten van 6 mei 2019 relevante nieuwe feiten en omstandigheden voordoen die maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan.
Beoordeling
9. De gronden die verzoekers in het verzoek om een voorlopige voorziening aanvoeren, welke terug zijn te vinden in hun bezwaarschrift van 29 juli 2022, zijn alle beoordeeld in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2022. Er zijn geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht bij dit verzoek. De enige wijziging in de situatie is dat inmiddels ruim anderhalve maand is verstreken. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 10 juni 2022.
Slotsom
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verweerder op 30 juli 2022 om 14:20 uur en aan de gemachtigde van verzoekers om 14:21 uur.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBGEL:2022:2931 (niet gepubliceerd).
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; bijvoorbeeld de uitspraken van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8704, en 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Arrest Bahaddar, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
8.Zaaknummers: NL19.10610 en NL19.10612 (niet gepubliceerd).
9.Verordening nr. (EU) 604/2013.
10.Uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, nrs. 202201336/1 /V1 en 202201336/2/V1.