ECLI:NL:RBDHA:2022:8024
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende verblijfsvergunning voor familie en gezin
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'familie en gezin', had zijn aanvraag zien afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, dat op 19 december 2021 werd genomen, was gebaseerd op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar op 9 februari 2022 ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in deze procedure besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten. In de uitspraak van dezelfde dag, onder zaaknummer NL22.4007, heeft de rechtbank al uitspraak gedaan op het beroep van verzoeker. Gezien deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.