In deze zaak heeft eiseres op 12 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 21 juli 2022 alsnog op de asielaanvraag beslist, waarbij ook een dwangsombeschikking is opgenomen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat verweerder inwilligend heeft beslist op de asielaanvraag van eiseres. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres had verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van bestuurlijke dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is, aangezien de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en de relevante artikelen van de Awb niet gelden in asielzaken.
De rechtbank constateert dat de termijn om op de aanvraag te beslissen al was verstreken, wat eiseres aanleiding gaf om beroep in te stellen. Verweerder is op juiste wijze in gebreke gesteld. De rechtbank heeft verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.