ECLI:NL:RBDHA:2022:8051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en voortvarendheid in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 3 augustus 2022 behandeld in Breda, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwist deze gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de zware grond van niet-reguliere binnenkomst feitelijk juist is en voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de voortvarendheid van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14231

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Saaid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3b en de lichte grond 4c. De lichte grond 4d wordt niet betwist en is feitelijk juist. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, maar wel al een aantal maanden in de asielprocedure zit. Een significant risico op onttrekking aan het toezicht kan daarom niet aan deze grond worden afgeleid.
4. Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 25 maart 2020 [6] volgt dat om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De zware grond 3a is feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen. Daarmee is een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, behoeft daarom geen bespreking.
Voortvarendheid
5. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er lopen namens eiser een beroepsprocedure en verzoek om een voorlopige voorziening. Onduidelijk is wanneer deze zullen worden behandeld op zitting. Daarom is er momenteel ook geen zicht op uitzetting, aldus eiser.
6. Verweerder heeft gedaan wat mogelijk is om de overdracht van eiser zo snel mogelijk te realiseren, zo ook door de rechtbank te verzoeken om eisers verzoek om een voorlopige voorziening met spoed te behandelen. De nodige activiteiten hebben aan de kant van verweerder plaatsgevonden, waardoor er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Namens de rechtbank is nog meegedeeld dat zij zich ervan bewust is dat het verzoek om een voorlopige voorziening op korte termijn moet worden afgehandeld.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel moet toepassen. Zolang niet is beslist op zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening, kan eiser niet worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Eiser is van mening dat hij dit in het AZC mag afwachten.
8. Er zijn voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee vaststaat dat eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Daarnaast heeft verweerder zich op zitting terecht op het standpunt gesteld dat het, gelet op eisers poging om Nederland als verstekeling illegaal uit te reizen, een te groot risico is om een lichter middel toe te passen. Een meldplicht is hierdoor geen adequaat middel in dit geval. Verweerder hoefde dan ook niet te volstaan met een lichter middel.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.