Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2013, is bekend met een aangeboren neurologische aandoening en een aandoening die aanvalsgewijs optreedt. Zij is rolstoelafhankelijk. Zij is niet in staat om te staan of te lopen. Zij kan alleen zitten met veel steun. Ook is eiseres niet in staat om te spreken en heeft zij een verminderde visus.
2. Op 20 januari 2017 is voor eiseres een melding gedaan voor een hulpvraag op grond van Wmo voor een woningaanpassing van de woning waarin eiseres met haar ouders en haar twee zussen op dat moment woonde ( [adres 1] [huisnummer 1] in [woonplaats] ). Onder meer het realiseren van twee trapliften was nodig. Op termijn zouden meer aanpassingen zijn nodig omdat eiseres dan gebruik van een kantelrolstoel zou gaan maken.
3. Bij besluit van 6 september 2017 heeft verweerder na ontvangst van een offerte voor woningaanpassing, een bedrag van € 5.039,65 toegekend.
4. Deze woning is verkocht. Het gezin is op 1 februari 2018 verhuisd naar een gelijkvloerse rolstoeltoegankelijke huurwoning (flat), die bereikbaar is met een lift ( [adres 2] [huisnummer 3] [woonplaats] ). In verband daarmee is op 16 januari 2018 een aanvraag voor een vergoeding van de verhuiskosten op grond van de Wmo aangevraagd en toegekend bij besluit van 27 februari 2018 tot een bedrag van € 2.734,76. De verstrekte voorzieningen voor woningaanpassing en de traplift voor de eerste woning werden in verband hiermee beëindigd. De annuleringskosten (€ 701,80) die in verband hiermee zijn gemaakt door de firma Otolift zijn in rekening gebracht bij verweerder en ook door verweerder vergoed.
5. De ouders van eiseres hebben vanwege de wens weer dichter bij familie te wonen, in april 2020 weer een nieuwe woning gekocht in de straat waar ze aanvankelijk woonden ( [adres 1] [huisnummer 2] te [woonplaats] ). Deze woning is niet gelijkvloers. Op 12 juni 2020 is verzocht om toekenning van een voorziening in de vorm van een traplift.
6. In een mail van de Kind Specialist Wmo van 27 juli 2020 is vermeld dat in deze woning diverse aanpassingen nodig zijn (onder meer aan badkamer en het aanbrengen van tilvoorzieningen zoals een traplift) en dat deze kosten deels voor vergoeding onder de Wmo in aanmerking komen (alleen het onderzoek naar een geschikte traplift en een douchestoel/stretcher worden vergoed). De verhuizing naar een bouwkundig niet geschikte woning wordt gezien als het zich welbewust in een situatie brengen van eiseres en haar gezin waarin weer aanspraak moet worden gemaakt op voorzieningen. Ondanks dat de ouders van eiseres wisten dat deze woning - met trap - niet geschikt was voor eiseres (een rolstoelgebonden kind), is de woning gekocht.
7. In een mail van 8 september 2020 van voormelde Kind Specialist Wmo aan de moeder van eiseres is onder meer vermeld: “(…) Domicare geeft aan dat een combinatie plafondlift en zweeflift misschien haalbaar zou kunnen zijn op de [adres 1] [huisnummer 2] (…). Om tot een goede oplossing te komen voor de plafondlift (betaald door de Wmo) en een oplossing voor over de trap (zelf betalen), hebben wij Domicare nodig. Onderzoek + voorrijkosten van Domicare betaald door de Wmo. Willen jullie deze afspraak? (…)” De kosten voor de lift over de trap (zweeflift) worden volgens een mail van 16 september 2020 van Domicare geschat op € 30.000,- inclusief BTW.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een woonvoorziening in de vorm van een traplift voor de derde woning afgewezen, omdat het gezin niet naar een geschikte woning (met een trap) is verhuisd en daarbij geen rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres.
9. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De hulpvraag was volgens verweerder te voorzien en had kunnen worden voorkomen. Alleen de kosten voor onderzoek naar een geschikte traplift komen voor vergoeding op grond van de Wmo in aanmerking. De kosten voor de traplift worden niet vergoed.
10. Eiseres voert daartegen aan dat de eerste woning geen geschikte woning was en dat de tweede woning slechts een tijdelijke woning was. De afwijzing van de aanvraag is onterecht, omdat de aanvraag voor de eerste woning voor een hoger bedrag wel was goedgekeurd. De badkamer is op eigen kosten aangepast. Er is nog € 22.500,- nodig.
11 De rechtbank oordeelt als volgt. De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag als hier aan de orde bestrijkt in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 12 juni 2020 tot 26 januari 2021.
12. Artikel 2.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit daarvan.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college ervoor zorgdraagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
In artikel 3.1 lid 4 aanhef en onder a en b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag is bepaald dat het college slechts een maatwerkvoorziening verstrekt indien de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs niet voorzienbaar was, maar van cliënt niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakt.
13. In geschil is de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ouders van eiseres door te verhuizen naar een ongeschikte woning hun hulpvraag voor de aanpassing van de woning ten behoeve van eiseres redelijkerwijs van tevoren hadden kunnen voorzien en hadden kunnen voorkomen.
Uit wetgeschiedenis en jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat voorzieningen in het kader van de Wmo kunnen worden geweigerd indien een burger tot een aanschaf of verhuizing overgaat zonder rekening te houden met zijn beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan. De gevolgen van een dergelijke handelwijze kunnen niet worden afgewenteld op de overheid (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2015:3881 en ECLI:NL:CRVB:2018:2603). In de memorie van toelichting bij de Wmo (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr.3, p.148) staat hierover dat het college geen maatwerkvoorziening behoeft te verstrekken “als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen […]”. 14. Niet in geschil is de ouders van eiseres zijn verhuisd naar een niet gelijkvloerse woning. Het standpunt van verweerder dat de noodzaak voor maatschappelijke ondersteuning voorzienbaar en vermijdbaar was zodat verweerder niet gehouden is tot vergoeding van de gevraagde kosten, houdt stand. Verweerder heeft de aanvraag daarom kunnen afwijzen. In het besluit van 6 september 2017 waarin de woonvoorziening voor de eerste woning (tot € 5.039,65) in principe is toegekend, is uitdrukkelijk vermeld dat bij een verhuizing rekening moet worden gehouden met rolstoeltoegankelijkheid indien zij een vergoeding op grond van de Wmo wensen (“Mocht u in de toekomst alsnog er voor kiezen om te verhuizen, dan zal u bij het zoeken naar een andere woning rekening moeten houden met de rolstoeltoegankelijkheid, aangezien uw dochter rolstoelafhankelijk is.”) Daar komt bij dat - zoals niet in geschil is - de ouders van eiseres voorafgaand aan deze verhuizing geen overleg hebben gevoerd met verweerder. Dit terwijl hen voor hun eerste woning een bedrag voor woningaanpassing was toegekend en voor hun verhuizing naar de tweede woning een verhuiskostenvergoeding. Het lag op de weg van eisers om voorafgaand aan de verhuizing naar de derde woning met verweerder te overleggen. Tot vergoeding van het door de ouders van eiseres gevraagde bedrag van € 22.500,- is verweerder op grond van het voorgaande niet gehouden.
15. Niet gebleken is van een bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder op grond van de hardheidsclausule (artikel 8.1 van de Verordening) had moeten afzien van de afwijzing van de gevraagde woonvoorziening.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.