ECLI:NL:RBDHA:2022:8168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na indiening van de gronden van het beroep door de eiser op 4 augustus 2022 en een verweerschrift door de verweerder op 5 augustus 2022.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordeningen en er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De verweerder heeft zowel zware als lichte gronden aangevoerd voor de maatregel, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit en nationaliteit. De eiser heeft deze gronden niet betwist, wat de rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat voor het onttrekken aan toezicht.

De rechtbank wijst erop dat de gronden van de eiser tegen de overdracht aan Bulgarije niet ter toetsing kunnen worden voorgelegd in deze procedure, aangezien de bewaringsrechter enkel de rechtmatigheid van de bewaring beoordeelt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14733

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 4 augustus 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 5 augustus 2022 een verweerschrift ingediend. Op 10 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft aangevoerd hij alle mogelijke rechtsmiddelen heeft aangewend om overdracht aan Bulgarije te voorkomen. Er is dan ook geen sprake van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Eiser heeft de lichte en de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Dit brengt met zich dat hoe dan ook voldoende gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014. [2] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
5. Ten slotte voert eiser aan dat hij niet mag worden overgedragen aan Bulgarije omdat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank stelt vast dat deze gronden gericht zijn tegen het overdrachtsbesluit. In deze procedure kan de rechtmatigheid van verweerders besluit over de Dublinoverdracht niet ter toetsing worden voorgelegd. De bewaringsrechter beoordeelt immers slechts de rechtmatigheid van de bewaring.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.