ECLI:NL:RBDHA:2022:8169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.6679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van een Poolse gemeenschapsonderdaan en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een Poolse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die sinds 2013 verblijfsrecht had als gemeenschapsonderdaan, kreeg te horen dat haar verblijfsrecht was geëindigd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat zij in de periode na 2014 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat zij als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan recht had op verblijf, omdat haar partner haar financieel zou ondersteunen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juli 2022, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd met de hoorplicht had gehandeld, omdat de eiseres onvoldoende had gecommuniceerd over de benodigde informatie. De rechtbank erkende dat de toonzetting van het bestreden besluit onterecht hard was, maar dit leidde niet tot een gegrond beroep. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het verblijfsrecht van de eiseres was geëindigd, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan.

De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat de belangen van de eiseres om in Nederland te blijven niet zwaarder wogen dan de belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan is geëindigd.
In het besluit van 23 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder eiseres haar bezwaren
ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via videoverbinding.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit. Eiseres heeft sinds 9 september 2013 verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan. De Sociale Verzekeringsbank heeft in 2020 aan verweerder gemeld dat eiseres een AIO-aanvulling [1] op basis van de Participatiewet ontvangt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek verricht naar het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan van eiseres in Nederland.
2. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres in 2014 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Hierdoor had zij in een gedeelte van 2014 rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Vervolgens heeft eiseres zes maanden rechtmatig verblijf gehad als werkzoekende op grond van dezelfde bepaling. In de periode hierna is niet gebleken dat eiseres rechtmatig verblijf had op een van de gronden genoemd in artikel 8.12 van het Vb. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van eiseres is geëindigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Wat eiseres daartegen in beroep heeft aangevoerd, wordt hieronder besproken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Schending van de hoorplicht en toonzetting
4. Eiseres voert aan dat de toonzetting van het bestreden besluit onnodig hard en verwijtend is. Voorts stelt eiseres dat zij in bezwaar gehoord had moeten worden omdat het primaire besluit verstrekkende gevolgen heeft voor haar. Ook ontbraken de nodige stukken. Tijdens een hoorzitting had verweerder meer duidelijkheid kunnen krijgen over de huidige situatie van eiseres. Ten onrechte is dit nagelaten. Eiseres verwijst naar een recente uitspraak [2] van de Afdeling [3] waarin deze een algemene lijn uitzet over het horen in bezwaar. Verweerder brengt daartegen in dat eiseres meerdere keren om aanvullende informatie is gevraagd over haar persoonlijke situatie. Zij heeft verzuimd deze informatie aan te leveren en heeft hier geen verklaring voor gegeven. Hierdoor hoefde eiseres niet in bezwaar te worden gehoord, aldus verweerder.
5. De rechtbank stelt met eiseres vast dat de toonzetting in de brief niet passend is en onnodig scherp. Ook verweerder heeft tijdens de zitting erkend dat de toonzetting van de brief niet passend is. Dit kan op zichzelf echter niet leiden tot een gegrond beroep.
6. In artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) is bepaald dat verweerder verplicht is om de bezwaarde te horen voordat hij een beslissing op het bezwaar neemt. Een uitzondering hierop is te vinden in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Hierin staat dat niet gehoord hoeft te worden als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake als naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
In de door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling is een vuistregel geformuleerd voor het bepalen of in vreemdelingenzaken in bezwaar moet worden gehoord. De vuistregel houdt in dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met de staatssecretaris heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet een vreemdeling worden gehoord. Relevante omstandigheden die meegewogen moeten worden, zijn onder andere:
- de mate waarin een vreemdeling gedurende de gehele procedure met de staatssecretaris heeft gecommuniceerd over zijn pogingen om de verzochte informatie boven tafel te krijgen;
- de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van die informatie;
- de aard van de ontbrekende informatie (of het bijvoorbeeld gaat om stukken die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag);
- of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft;
- of een vreemdeling al eerder in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende informatie alsnog aan te leveren, en
- of de vreemdeling concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom hij bepaalde informatie niet kan overleggen.
7. De rechtbank overweegt dat in eiseres haar voordeel moet wegen dat de ontbrekende informatie van belang is voor de beoordeling van het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank stelt echter ook vast dat de volgende omstandigheden in eiseres haar nadeel wegen. Ten eerste heeft eiseres niet tot nauwelijks gecommuniceerd met verweerder over de aan te leveren informatie. Zij heeft weliswaar in bezwaar een aantal stukken overgelegd, maar het is haar niet gelukt om een toestemmingsverklaring of een BSN-nummer van haar partner over te leggen. Hierover heeft zij ook geen contact opgenomen met verweerder. Voorts is zij door verweerder tweemaal in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken aan te leveren. Dit heeft zij niet gedaan. Ook is de rechtbank niet gebleken van inspanningen om aan de stukken te komen en is niet gevraagd om een hoorzitting. Tot slot heeft eiseres geen verklaring gegeven voor het niet aanleveren van de stukken. Gelet op deze omstandigheden is er geen sprake van een twijfelgeval. Verweerder heeft niet ten onrechte beslist eiseres niet te horen. De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtmatig verblijf als economisch niet actieve onderdaan.
8. Eiseres stelt dat haar rechtmatig verblijf niet is geëindigd. Zij stelt een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan te zijn. In bezwaar geeft zij aan een partner (Z.M. [naam2]) te hebben die haar onderhoudt. Ter staving hiervan legt zij in beroep een aantal documenten over, namelijk:
  • brieven van het uitzendbureau waarvoor [naam2] werkzaam is;
  • een aantal loonstroken van [naam2];
  • bankafschriften van [naam2] en eiseres;
  • een foto van [naam2] met eiseres;
  • informatie van de Sociale Verzekeringsbank en
  • uittreksels uit het BRP.
Verweerder stelt dat eiseres het BSN-nummer en de toestemmingsverklaring van [naam2] niet heeft overgelegd, ondanks dat verweerder daarom heeft verzocht. Uit deze verklaring moet blijken dat [naam2] haar financieel kan onderhouden. Voorts is niet gebleken dat eiseres haar AIO-uitkering heeft stopgezet.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat de stukken zijn ingediend na het bestreden besluit. Verweerder was derhalve niet bekend met deze informatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Uit jurisprudentie [4] volgt dat geen strijd met de ex-tunctoetsing bestaat als de feiten waarop de stukken zien zich voordeden op het moment van het nemen van het besluit. De in beroep overgelegde documenten zijn een nadere onderbouwing van het in bezwaar eerder ingenomen standpunt, namelijk dat eiseres een partner heeft die in haar onderhoud voorziet. Hierdoor kan de rechtbank deze stukken meenemen in haar beoordeling.
10. Een economisch niet-actieve onderdaan moet in ieder geval beschikken over voldoende middelen van bestaan, wat betekent dat hij een inkomen heeft dat tenminste gelijk is aan het wettelijk minimumloon. [5] Uit de aangeleverde stukken blijkt dat [naam2] samenwoont met eiseres en inkomen genereert. Hij werkt voor een uitzendbureau. Er zijn loonstroken overgelegd van week 37 tot en met week 42 in 2021 en week 17 tot en met week 19 in 2022. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat [naam2] ook in week 4 tot en met 19 van 2022 heeft gewerkt. Uit de bankafschriften van eiseres blijkt voorts dat [naam2] in 2022 vier maal geld aan eiseres heeft overgemaakt (900 euro in februari, 1000 euro in maart, 1000 euro in april en 900 euro in mei).
Uit de stukken blijkt dat [naam2] een inkomen heeft boven het wettelijk minimumloon. Echter, de rechtbank oordeelt dat de middelen van bestaan van [naam2] onvoldoende stabiel zijn om in het levensonderhoud van eiseres te voorzien. De overgelegde loonstroken en bankafschriften overtuigen hiertoe niet, aangezien deze slechts aantonen dat [naam2] gedurende 25 weken inkomen heeft gehad. Hiervan is slechts gedurende vier maanden geld gestort op de bankrekening van eiseres. Hieruit volgt dat de inkomensstroom te onstabiel is om eiseres duurzaam te voorzien van voldoende middelen van bestaan. Voorts is ook niet gebleken dat [naam2] heeft verklaard garant te willen staan voor eiseres.
Ter zitting stelt eiseres nog dat haar AIO-uitkering inmiddels is geëindigd. Dit is echter niet met stukken onderbouwd en laat onverlet dat de middelen van bestaan onvoldoende duurzaam zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
11. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder terecht heeft bepaald dat het verblijfsrecht van eiseres is geëindigd. Vervolgens moet verweerder een belangenafweging maken om te beoordelen of eiseres verwijderbaar is. Eiseres stelt dat deze in haar voordeel zou moeten uitvallen vanwege haar hoge leeftijd en de beperkte hoogte van de AIO-uitkering.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiseres kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat. Hierbij heeft hij ook voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de volgende omstandigheden. Ten eerste heeft eiseres slechts een korte periode rechtmatig verblijf gehad in Nederland. Daarnaast heeft zij gedurende vijf jaar een beroep gedaan op de algemene middelen, namelijk een uitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Voorts is eiseres geboren en opgegroeid in Polen en heeft zij daar een groot deel van haar leven gewoond. Ook is onvoldoende gebleken van een door haar opgebouwd familie- en privéleven in Nederland. Tot slot is eiseres voor haar medische problematiek niet aan Nederland gebonden. Dit alles is in het nadeel van eiseres meegewogen. Dat sprake is van een AIO-uitkering die slechts beperkt is in hoogte, geldt alleen voor de laatste jaren. Daarvoor had zij immers een volledige uitkering op basis van de Pw. Hierdoor kan dit maar in beperkte mate in haar voordeel worden meegewogen. Voorts maakt ook haar leeftijd niet dat de belangenafweging in haar voordeel uitvalt. Al met al heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de belangen van eiseres om in Nederland te blijven minder zwaar wegen dan het belang van de Nederlandse Staat. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

- De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379.
5.Op grond van artikel 8.12, derde lid, in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb.