ECLI:NL:RBDHA:2022:8172
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoekster op 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 10 februari 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 30 juni 2022 alsnog beslist op de asielaanvraag van verzoekster. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door hangende het beroep alsnog een beslissing te nemen. Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op €379,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.