ECLI:NL:RBDHA:2022:8222
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf als Unieburger op basis van onvoldoende bewijs van zelfstandige arbeid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Bulgaarse burger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document 'duurzaam verblijf burgers van de Unie', welke door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen deze afwijzing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag had afgewezen omdat de eiser niet had aangetoond dat hij gedurende vijf jaar reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige had verricht. De eiser had in de jaren 2015 tot en met 2017 een negatief verzamelinkomen en in de jaren 2018 en 2019 geen inkomen uit zijn onderneming. Hoewel hij in 2020 een verzamelinkomen van € 5.229,- had, was dit niet voldoende om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf voldeed.
Tijdens de zitting heeft de eiser betoogd dat hij wel degelijk aan de voorwaarden voldeed en heeft hij stukken van de Belastingdienst overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat hij reële en daadwerkelijke arbeid had verricht. Bovendien volgde de rechtbank het standpunt van de eiser niet dat de afwijzing in strijd was met het evenredigheidsbeginsel van het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiser niet zodanig bijzonder waren dat deze een uitzondering op het beleid rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.