ECLI:NL:RBDHA:2022:8222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
Nl21.16093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf als Unieburger op basis van onvoldoende bewijs van zelfstandige arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Bulgaarse burger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document 'duurzaam verblijf burgers van de Unie', welke door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen deze afwijzing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag had afgewezen omdat de eiser niet had aangetoond dat hij gedurende vijf jaar reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige had verricht. De eiser had in de jaren 2015 tot en met 2017 een negatief verzamelinkomen en in de jaren 2018 en 2019 geen inkomen uit zijn onderneming. Hoewel hij in 2020 een verzamelinkomen van € 5.229,- had, was dit niet voldoende om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf voldeed.

Tijdens de zitting heeft de eiser betoogd dat hij wel degelijk aan de voorwaarden voldeed en heeft hij stukken van de Belastingdienst overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat hij reële en daadwerkelijke arbeid had verricht. Bovendien volgde de rechtbank het standpunt van de eiser niet dat de afwijzing in strijd was met het evenredigheidsbeginsel van het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiser niet zodanig bijzonder waren dat deze een uitzondering op het beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Bulgarije, eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Boushmaha).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vw 2000, afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1964 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Hij verblijft sinds 3 april 2007 in Nederland en denkt in aanmerking te komen voor een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende vijf jaar reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige heeft verricht. [1] Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser in de periode van 2015 tot en met 2017 een negatief verzamelinkomen had en de periode van 2018 tot en met 2019 geen inkomen heeft verworven uit zijn onderneming. Alhoewel eiser in 2020 een verzamelinkomen van € 5.229,- heeft, is dit ook onvoldoende om aan te nemen dat eiser vijf jaar reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige heeft verricht. Daarnaast heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf 2007 tot 2014 over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en bestrijdt dat hij geen reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige heeft verricht. Hij voert aan dat hij wel degelijk ten minste vijf jaar over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. Ter ondersteuning hiervan heeft eiser stukken van de Belastingdienst overgelegd die betrekking hebben op de periode van 2014 tot en met 2020. Dat eiser verlies leed, zijn verzamelinkomen negatief was en dat hij niet fulltime heeft gewerkt, is niet relevant voor de beoordeling of eiser reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige heeft verricht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In geschil tussen partijen is of eiser in aanmerking komt voor een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan. [2] In hoofdstuk 8, paragraaf 2, van het Vb 2000 zijn de bepalingen uit de Richtlijn 2004/38/EG (hierna: de Verblijfsrichtlijn) geïmplementeerd. Uit artikel 8.12, eerste lid, onder a en b, in samenhang bezien met artikel 8.17, van het Vb 2000 volgt dat eiser langer dan drie maanden verblijfsrecht heeft als hij kan aantonen dat hij als zelfstandige heeft gewerkt en over voldoende middelen van bestaan beschikt. [3] Ingevolge paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000 [4] wordt een burger van de Unie beschouwt als zelfstandige als hij of zij reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Hiervan is sprake als de inkomsten van arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm of de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke en reële arbeid heeft verricht als zelfstandige. Uit de definitieve belastingaanslagen volgt dat eiser in 2014 tot en met 2017 een negatief verzamelinkomen had. Verder is gebleken dat eiser in de periode van 2018-2019 een verzamelinkomen van € 0 euro, en in 2020 een verzamelinkomen van € 5.229,- had. Verder heeft eiser ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt hij in de periode van 2007 tot 2014 over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser tussen 2007 en 2020 niet meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm heeft verdiend. Evenmin heeft eiser met bewijstukken onderbouwd dat hij ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd heeft gewerkt.
4.2.
De rechtbank volgt het op zitting ingenomen standpunt van eiser niet dat het bestreden besluit in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is. Eiser heeft op zitting onder meer toegelicht dat hij langdurig in Nederland verblijft, een sociaal leven heeft opgebouwd en tot 2020 geen beroep op de publieke middelen heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden niet zodanig bijzonder dat dit leidt tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen.
4.3.
De rechtbank overweegt tot slot als volgt. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij in het bezit is van meerdere bewijsstukken die mogelijk wel tot inwilliging van de aanvraag kunnen leiden. Zo heeft eiser onder andere genoemd dat hij langdurig €1400,- per maand heeft verdiend en dat hij daar ook bankafschriften van heeft. Verder heeft eiser aangegeven dat zijn stiefzoon de huur voor hem heeft betaald en dat hij bewijstukken heeft van zijn bedrijfsongeval. Nu eiser dit alles pas op zitting voor het eerst naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank deze verklaringen niet bij de beoordeling van het beroep betrekken. Daar is het te laat voor en verweerder kan er daarom ook niet (goed) op reageren. Dat is in strijd met de goede procesorde. Als eiser denkt alsnog te kunnen onderbouwen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger, dan kan eiser een nieuwe aanvraag indienen en daarbij de bewijsstukken meesturen.
4.4.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond te voldoen aan de voorwaarden voor een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef onder a en b van het Vb.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.