ECLI:NL:RBDHA:2022:8241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na beëindiging dienstverband en bezwaar tegen besluit UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 juli 2022, staat de beoordeling van de rechtmatigheid van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) centraal. Eiseres, die sinds 1 juli 2017 als productiemedewerker werkzaam was, heeft zich op 6 september 2018 ziek gemeld. Na beëindiging van haar dienstverband op 31 mei 2019, ontving zij een Ziektewetuitkering. Echter, bij besluit van 12 november 2019 heeft het UWV bepaald dat eiseres vanaf 13 december 2019 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door het UWV gehandhaafd, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift door eiseres.

Tijdens de zitting op 14 juni 2022, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd de zaak besproken. De rechtbank constateerde dat eiseres geen toestemming had gegeven voor het delen van medische gegevens met haar ex-werkgever, waardoor deze gegevens niet in de uitspraak konden worden betrokken. De rechtbank beoordeelde de rapportages van de verzekeringsartsen en concludeerde dat het onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres onvoldoende was, vooral gezien de gesignaleerde verhoogde begeleidingsbehoefte in het 'positief advies indicatie beschut werk'.

De rechtbank oordeelde dat het UWV een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek moest laten uitvoeren om de beperkingen van eiseres beter in kaart te brengen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld, evenals het griffierecht van € 48,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het UWV en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 13 december 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 14 juni 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van stukken aan de ex-werkgever [bedrijf] B.V. die medische gegevens bevatten. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van eiseres daarom slechts in algemene zin benoemen.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is in haar laatste dienstverband vanaf 1 juli 2017 werkzaam geweest als productiemedewerker bij [bedrijf] B.V. voor 36-38 uur per week. Op 6 september 2018 is eiseres wegens ziekte uitgevallen voor haar werk en het dienstverband is beëindigd op 31 mei 2019. Bij besluit van 20 september 2018 is vanaf 6 september 2018 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
Op 4 september 2019 heeft een Eerstejaarsziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft geleid tot de onder “Procesverloop” genoemde besluitvorming.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij de conclusie van de primaire verzekeringsarts en concludeert dat de belastbaarheid zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2019 juist is vastgesteld. Eiseres wordt beperkt geacht in zwaar fysiek rug- en nek belastend werk. Ook wordt eiseres beperkt geacht voor werk dat stressvol is en veelvuldige onderbrekingen kent. De verzekeringsartsen verwachten dat eiseres door behandeling van PsyQ op korte tot middellange termijn haar eigen fysiek lichte werk weer zal kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet blijkens de rapportage van 3 november 2020 geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige en concludeert dat eiseres meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Eiseres wordt door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikt geacht voor de functies wikkelaar (SBC-code 267053), monteur printplaten (SBC-codes 267051), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), parking host (SBC-code 261011) en teamondersteuner (SBC-code 315100).
4. Eiseres stelt dat zij per datum in geding arbeidsongeschikt is en recht heeft op een Ziektewetuitkering. Zij voert aan dat uit het ‘positief advies indicatie beschut werk’ van 30 september 2021 van verweerder aan de gemeente Den Haag volgt dat zij intensief, dan wel permanent toezicht van een werkgever nodig heeft en dat dit niet door een werkgever kan worden geboden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had daarom meer beperkingen moeten aannemen. Het gaat om de beperkingen uit rubriek 1 (persoonlijk functioneren), te weten vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatige handelen, zelfstandig taakuitvoering. Het gaat ook om beperkingen uit rubriek 2 (sociaal functioneren), te weten eigen gevoelens uiten, samenwerken, en overige beperkingen in het sociaal functioneren. Verder is een urenbeperking volgens eiseres aan de orde. Uit het ‘positief advies indicatie beschut werk’ volgt in ieder geval dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten, aldus eiseres.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing onvoldoende is, gelet op het ‘positief advies indicatie beschut werk’ van 30 september 2021, in het bijzonder de gesignaleerde verhoogde begeleidingsbehoefte. De rechtbank zal verweerder daarom gelasten een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek te laten verrichten, waarin onderzocht wordt of en zo ja hoe de verhoogde begeleidingsbehoefte dient te worden vertaald in beperkingen. Ook zal moeten worden onderzocht of een urenbeperking van 32 uur moet worden aangenomen, conform het ‘positief advies indicatie beschut werk’.
5.4
Ter zitting is in dit verband verder besproken dat er kennelijk een rapportage is met betrekking tot een IQ-onderzoek van 1 juni 2021 van psycholoog M. Veeren, waarin een verstandelijk beperkt intelligentieniveau is vastgesteld. Ter zitting is ook gebleken dat de kans groot is dat dit IQ-onderzoek al meegezonden was bij de aanvraag voor beschut werk en dat verweerder dit ook bij het verzoek om een herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal voegen. Eiseres is daarmee akkoord. Het verzekeringsgeneeskundige onderzoek met als doel om te onderzoeken of de verhoogde begeleidingsbehoefte dient te worden vertaald in aanvullende beperkingen zal worden gevolgd door een arbeidsdeskundig onderzoek, waarin zal worden beoordeeld voor welke functies eiseres geschikt is.
Conclusie
6. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Dat betekent dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.