ECLI:NL:RBDHA:2022:8260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die op 28 juli 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 3 augustus 2022 opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht zware gronden had aangevoerd voor de bewaring, waaronder het feit dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en dat er een significant risico bestond dat hij zich aan de overdracht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de lichte gronden niet gemotiveerd waren betwist door de eiser, waardoor deze vaststonden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.14683
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 augustus 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 2 augustus 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 4 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 10 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de
Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Over grond 3a voert eiser aan dat hij Nederland is ingereisd om asiel aan te vragen. Hieraan is inherent dat hij niet voldoet aan de inreisvoorschriften.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser is niet in het bezit van een identiteits- of grensoverschrijdingsdocument en niet is gebleken dat hij in het bezit was van een geldig visum. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Dat eiser stelt dat hij als vluchteling is ingereisd, doet aan de feitelijke juistheid van de grond niet af.
5. Over zware grond 3m voert eiser aan dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij beroep heeft ingesteld tegen het overdrachtsbesluit en de rechtbank heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
6. Verweerder heeft, in lijn met jurisprudentie van de Afdeling1 in de maatregel van bewaring niet slechts een feitelijke toelichting gegeven bij zware grond 3m, maar ook
gemotiveerd waarom de bewaring in dit geval noodzakelijk is voor het realiseren van de in deze grond bedoelde overdracht. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de uiterste overdrachtstermijn ten tijde van het opleggen van de maatregel in de nabije toekomst lag aangezien de termijn op 4 augustus zou zijn verstreken. Dat eiser voordien beroep heeft ingesteld en heeft verzocht om een voorlopige voorziening doet daaraan niet af.
7. De lichte gronden heeft eiser niet gemotiveerd betwist waardoor deze vaststaan.
8. De zware gronden onder 3a en 3m en de lichte gronden onder 4c en 4d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.2 Daarmee is het significante risico dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken gegeven.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1190.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.