ECLI:NL:RBDHA:2022:8268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.13994 en AWB 22/4561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot plaatsing in Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) met vrijheidsbeperkende maatregel na brandstichting door asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) met een vrijheidsbeperkende maatregel. De eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de verweerders, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de eiser op 10 juli 2022 in de HTL te Hoogeveen was geplaatst vanwege ernstige gedragingen, waaronder brandstichting, die de veiligheid van medebewoners en personeel in gevaar hadden gebracht. De eiser had aangevoerd dat zijn opzet niet gericht was op brandstichting, maar op het verjagen van geesten. De rechtbank verwierp deze stelling en oordeelde dat de eiser de huisregels had overtreden en een gevaarlijke situatie had gecreëerd, wat de plaatsing in de HTL rechtvaardigde.

De rechtbank overwoog verder dat de eiser niet had aangetoond dat zijn psychische problemen hem ongeschikt maakten voor de HTL, en dat de GZA (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) akkoord had gegeven voor zijn plaatsing. Beide beroepen van de eiser werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen het bestreden besluit 1 voorzien, terwijl tegen het bestreden besluit 2 geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.13994 en AWB 22/4561

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg)
alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigden: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is geregistreerd onder zaaknummer AWB 22/4561. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is geregistreerd onder zaaknummer NL22.13994.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 25 juli 2022 de HTL verlaten.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald dat met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zal worden gedaan zonder zitting.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 10 juli 2022 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser op 9 juli 2022 eigendommen van verweerder 1 vernield en meerdere keren achter elkaar brand gesticht. Hiermee heeft hij de veiligheid van medebewoners en personeel van verweerder 1 ernstig in gevaar gebracht. Door de brandstichting is veel rookontwikkeling ontstaan. De brandweer is met spoed opgeroepen en bewoners moesten worden geëvacueerd. In het bestreden besluit 1 wordt het incident toegelicht. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedrag is volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
2. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder 1 eiser verplicht om zich met ingang van 11 juli 2022 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens verweerder 1 vordert het belang van de openbare orde het opleggen van het bestreden besluit 2. Ter zake wordt verwezen naar het bestreden besluit 1 waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht.
3. Namens eiser is aangevoerd dat hij niet tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL behoort, aangezien hij geen overlastgever is. Eiser heeft niet de bedoeling gehad overlast te veroorzaken. De opzet van eiser was niet gericht op brandstichting met alle (mogelijke) gevolgen van dien, maar op het verjagen van geesten. Eiser heeft zijn excuses aangeboden. De maatregel is volgens eiser niet proportioneel. Eiser wenst de uitkomst van zijn asielprocedure in vrijheid af te wachten. Bovendien heeft eiser psychische problemen. Eiser wijst erop dat hij zich altijd heeft gehouden aan zijn afspraken met de DT&V en andere instanties.
4. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 1 als volgt.
4.1.
Verweerder 1 heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake meer is van procesbelang omdat eiser de HTL heeft verlaten. De rechtbank is van oordeel dat eiser, indien zijn beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding heeft over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Het belang van eiser bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 2 is evident. In het verlengde daarvan bestaat evenwel ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu het bestreden besluit 2 in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het bestreden besluit 1. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit 1 van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij niet tot de HTL-doelgroep
behoort. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende
gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser op de HTL. Eiser stelt dat hij niet de bedoeling heeft gehad om overlast te veroorzaken en dat zijn opzet niet gericht was op brandstichting maar op het verjagen van geesten. De rechtbank maakt hier uit op dat eiser de gedraging als zodanig niet ontkent. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beschrijving van het incident en gaat daarom uit van de verslaglegging door verweerder 1 in het bestreden besluit 1. Uit deze verslaglegging volgt dat er op 9 juli in de ochtend door eiser brand is gesticht in zijn eigen woonunit. Voorts blijkt uit het verslag dat eiser door medewerkers van Trigion is aangesproken op zijn gedrag, maar dat hij niets wilde aannemen. Ondanks dat eiser werd gevraagd te stoppen, bleef hij met een aansteker spullen in brand steken. De rechtbank is dan van oordeel dat verweerder 1 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn gedrag een zeer grote impact heeft doen ontstaan op medebewoners en personeel op het AZC, waarbij de veiligheid op de locatie ernstig in het geding is gekomen. Dat eiser stelt niet de intentie te hebben gehad om overlast te veroorzaken kan daar niet aan af doen. Eiser heeft de huisregels overtreden en een gevaarlijke situatie laten ontstaan, met name door de grote rookontwikkeling die plaatsvond en ten gevolge waarvan een aangrenzende woonunit moest worden ontruimd en de brandweer is ingeschakeld. Dat heeft verweerder terecht verwijtbaar geacht. De consequenties van het gedrag van eiser dienen voor zijn eigen rekening en risico te komen. Dat eiser zich eerder aan afspraken met de DT&V en andere instanties zou hebben gehouden, is eveneens geen omstandigheid die vervolgens maakt dat hij als gevolg van zijn gedrag niet naar de HTL zou kunnen worden overgeplaatst.
4.3.
De rechtbank overweegt voorts dat voor zover eiser heeft gesteld dat hij vanwege zijn psychische problemen niet geschikt is voor de HTL, hij deze stelling niet met nadere stukken heeft onderbouwd. De gestelde psychische problematiek van eiser kan wel een contra-indicatie zijn voor plaatsing in de HTL, maar in het geval van eiser heeft verweerder 1 bij GZA geverifieerd of de medische situatie van eiser in de weg stond aan plaatsing in de HTL. GZA heeft op 11 juli 2022 akkoord gegeven voor plaatsing. In de HTL zijn verder medische voorzieningen voor eiser beschikbaar voor zover hij zorg nodig heeft, die vergelijkbaar zijn met zorg die hij kan krijgen op een reguliere opvanglocatie of elders.
5. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is ongegrond.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt. Gelet op
de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit 1 en gelet op de
omstandigheid dat het bestreden besluit 2 inhoudelijk volledig steunt op dat besluit is de
rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond
moet worden verklaard.
7. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.