ECLI:NL:RBDHA:2022:8286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
8414325 / CV EXPL 20-859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij niet-nakoming van verplichtingen bij de levering van bouwrijpe grond

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022, hebben eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2], een geschil met gedaagde partij, [gedaagde] B.V., over de levering van een perceel grond voor de bouw van woningen. De eisende partijen stellen dat de grond niet in bouwrijpe staat is geleverd, omdat deze vervuild was, en dat gedaagde partij tekort is geschoten in haar verplichtingen. Gedaagde partij betwist deze claims. De kantonrechter heeft een deskundige benoemd om de situatie te onderzoeken en de kosten voor het afvoeren van de vervuilde grond en het aanvoeren van nieuwe grond vast te stellen.

De deskundige concludeert dat er meer grond is afgevoerd dan oorspronkelijk was afgesproken in het bestek, en dat de kosten voor de afvoer van de vervuilde grond voor rekening van de bouwende partij komen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde partij een bouwrijpe kavel heeft opgeleverd, maar dat er wel degelijk kosten zijn gemaakt voor de afvoer van vervuilde grond. De kantonrechter wijst een schadevergoeding toe aan de eisende partijen, inclusief de kosten van de deskundige en proceskosten, en veroordeelt gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 15.623,37, vermeerderd met rente.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen bij de levering van onroerend goed en de noodzaak om duidelijke afspraken te maken over de staat van de grond. De kantonrechter bevestigt dat de eerdere beslissingen in deze zaak bindend zijn en dat er geen reden is om hierop terug te komen, ondanks de opmerkingen van de deskundige.

Uitspraak

REchtbank den haag

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 8414325 CV EXPL 20-859
Vonnis van de kantonrechter d.d. 7 april 2022 in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonen te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1 en eiser 2] ,
gemachtigde: mr. T. Beijleveldt,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 2] (gemeente [gemeente] ),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. Smeekens.

1.Het verdere verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de stukken die zijn genoemd in de tussenvonnissen die in deze procedure zijn gewezen op 17 december 2020, 18 maart 2021 en 5 augustus 2021en voorts van de hierna te melden stukken, uit welke stukken tevens het verdere verloop van de procedure blijkt:
- het rapport van de deskundige, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 13 januari 2022;
- de akte van uitlating, genomen op de rolzitting d.d. 10 februari 2022 door [eiser 1 en eiser 2] ;
- de akte na deskundigenbericht, genomen op de rolzitting d.d. 10 februari 2022 door [gedaagde] ;
- de akte uitlating, genomen op de rolzitting d.d. 10 maart 2022 door [eiser 1 en eiser 2] ;
- de antwoordakte na deskundigenbericht, genomen op de rolzitting d.d. 10 maart 2020 door [gedaagde] .

2.De overwegingen

2.1
Bij het op 5 augustus 2021 gewezen tussenvonnis is tot deskundige benoemd A. Kerkhoven teneinde een onderzoek in te stellen en een schriftelijke en met redenen omkleed antwoord te geven op de vragen die in dat vonnis zijn vermeld. In zijn rapport heeft de deskundige onder meer het volgende overwogen:
Ontgraving
Uitgangspunt ontgraving op basis van het bestek
Indien voor de ontgraving alleen gekeken wordt naar de hoeveelheid te ontgraven grond ter plaatse van de aan te leggen kelder tpv de woningen en de fundering van de garages, betreft dit 653 m3 (vast). De berekening hiervoor is opgenomen in bijlage 1. In het bestek is oorspronkelijk uitgegaan van het netto afvoeren van 250 m3 grond-vast (Volgens WBM). Uitgangspunt was dat het overige deel volgens het bestek op locatie hergebruikt had moeten worden voor aanvullen/afvlakken. Volgens mijn berekening betreft dit 403 m3 vast. Het is onduidelijk waarom de aannemer (WBM) 400 m3 schone grond-los afvoert en later 500 m3 grond los aanvoert. In de wetenschap dat hij ook 500,43 m3 met puin heeft afgevoerd.
Volgens de transportbonnen is 400 m3 schone grond-los afgevoerd, dit komt overeen met (400 x 1,55) 620 ton. Dit betreft 354 m3 vast (620/1,75). In afwijking op het bestek is dus 354 – 250 = 104 m3 grond- vast extra afgevoerd.
Er is 500,43 m3 grond met puin-los naar een erkende verwerker gebracht. Dit betreft vermoedelijk de bovengrond van de locatie met 15-50% bijmengingen van baksteen, aangevuld met de aangetroffen bijmengingen in de ondergrond.
Uitgegaan wordt dat de ondergrondse kelder en aangetroffen stapels bakstenen en dakpannen in de container met bouwpuin zijn afgevoerd. Echter, dit is niet als meerwerk opgevoerd.
Indien er een puinbijmenging is kan dit invloed hebben op de dichtheid. Uitgangspunt is een partij van 500 m3 grond- los met verschillende percentages bijmenging. Voor de grond-los is gerekend met 1,55 ton/m3. In onderstaande tabel is te zien dat bij een lagere dichtheid (1,2 ton/m3) van het granulaat/metselwerk de partij 62,5 ton kan afwijken. Bij de hogere dichtheid (1,45 ton/m3) betreft het verschil 25 ton. Gesteld kan worden dat het tonnage van de partij afneemt indien het percentage van de bijmenging met granulaat/ metselwerk toeneemt, maar beïnvloed wordt door de dichtheid van het granulaat/ metselwerk.
In onderstaande tabel zijn de verwachte tonnages opgenomen bij de verschillende percentages bijmengingen met granulaat metselwerk en de verwachte dichtheden volgens de Bodemrichtlijn op de website van de Rijksoverheid.
% Bijmenging
Granulaat/ metselwerk
Tonnage bij dichtheid Granulaat/
metselwerk 1,2 ton/m3
Tonnage bij dichtheid Granulaat/
metselwerk 1,45 ton/m3
0%
775
775
5%
766,25
772,5
10%
757,5
770
25%
731,25
762,5
50%
687,5
750
Er is 500,43 m3 grond met puin-los gestort, terwijl ook 500 m3 grond-los aangevoerd is. Mijn verwachting is dat effectief meer grond geleverd is, dan dat er grond met puin is afgevoerd. Omdat er in afwijking op het bestek meer grond was afgevoerd (104 m3 vast) is dit enigzins te verklaren. Doordat de dichtheid van het granulaat metselwerk niet bekend is, evenals het percentage bijmenging, kan niet berekend worden wat het daadwerkelijke verschil in tonnage is tussen de afgevoerde grond met puin en de aangevoerde schone grond.
De kosten voor afvoer van 400 m3 schone grond-los en de aanvoer van in ieder geval 400 van de in totaal 500 m3 schone grond-los zijn voor rekening van de bouwende partij.
Grondbalans
Op basis van de gegevens van beide partijen is een grondbalans opgesteld. Mijn verwachting betreft de situatie dat alleen ter plaatse van de bebouwing wordt ontgraven. Vrijkomende grond tbv talud en werkruimte worden op locatie in depot opgeslagen.
Partij [gedaagde]
Op basis van partijkeuring, vrachtbrieven en bestek
Ideale situatie (zonder puin, alleen bouwcontour)
m3 -los
m3 -vast
m3 -los
m3 -vast
m3 -los
m3 -vast
Totaal te ontgraven
1.263
1.119
1.275*
1.100*
737**
653**
Afgevoerd:
Grond met puin
-500,43
Grond volgens bestek
250
282
250
Schone grond
-400
354
Aangevoerd:
Grond
500
443
Totaal af te voeren
813
720
500,43 (-100a)
282
250
Ophogen locatie
450
399
960?
850?
455
403
De vaststaande waardes zijn vet opgenomen in de tabel
* Opgave volgens partijkeuring
** Dit betreft alleen de bouwcontour
*** Opgave volgens vrachtbrieven
a deze grond dient aangevoerd te worden
2.2
De deskundige heeft de in het tussenvonnis geformuleerde vragen als volgt beantwoord:
6.3
Antwoorden op de vragen
a. Hoeveel m3 grond was er af te graven met het oog op de bouw van de woningen van
[eiser 1 en eiser 2] , er van uitgaande dat de af te graven grond niet was vervuild met puin
e.d.?
Indien op basis van de meegeleverde tekeningen van ADCIM (kenmerk 20140193-U100, d.d. 12-01-
21) en de maatvoering uit de tekening van WBM wordt gerekend, zou in totaal 1103 m3 + 19 m3 (vast)
ontgraven moeten worden. Dit betreft de theoretische benadering met schuine taluds (verhouding 1:1)
en een werkruimte van 1,0 meter vrij gegraven rondom de nieuw aan te leggen kelder voor het plaatsen
van bekisting.
Indien alleen de bouwcontour wordt ontgraven bedraagt de te ontgraven hoeveelheid grond tpv de
toekomstige bebouwing 653 m3 (vaste m3).
In de berekening hiervan is rekening gehouden met een ontgraving tot 2,85 m-mv ter plaatse van de
woningen en 0,55 m-mv ter plaatse van de bergingen. (Zie ook eigen beschouwing grondbalans)
b. Kunt u verklaren hoe het kan dat [gedaagde] stelt dat er meer m3 afgegraven had moeten
worden nu duidelijk uit de vrachtbieven blijkt hoeveel grond er is afgevoerd?
Dit is moeilijk te verklaren zonder aannames. Indien het ontgravingsplan conform de tekening met
werkomschrijving van ADCIM wordt gevolgd klopt de stelling dat er meer m3 afgegraven had moeten
worden dan opgegeven door de aannemer. Echter, indien de bouwer met minder ruimte rond de
bekisting werkt en niet met een talud met verhouding 1:1 werkt levert dit een verschil op in af te voeren
m3 grond naar beneden. Ook is niet duidelijk of de aannemer tijdens de bouw grond, welke vrijkomt bij
het aanleggen van werkruimte rond de kelder of een schuintalud, op locatie heeft achtergelaten, zodat
geen aanvullende transportkosten gemoeid zijn voor aan- en afvoer van een deel van de grond welke
nodig was voor het ophogen van het perceel.
Het is niet duidelijk of de aannemer heeft gewerkt zoals het door ADCIM (in opdracht van [gedaagde] )
opgestelde ontgravingsadvies. Ook is niet duidelijk of de aannemer de overtollige grond ten tijde van de
aanleg van de kelder op locatie in depot heeft gezet.
c. Met hoeveel m3 grond correspondeert 1 ton af te voeren grond?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is de dichtheid van het materiaal van belang en het feit of het
vaste m3 (in-situ) of losse m3 (ontgraven of in depot) betreft. Voor zandige klei of kleiig zand wordt
gerekend met een vaste massa in ton/m3 van 1,75 of 1,55 losse m3 indien de tabel van de BRL 1001
wordt aangehouden. Dit betekent dat 1 m3 grond-vast (in situ) 1.750 kilo weegt terwijl 1 m3 grond-los (in
depot) 1.550 kilo weegt.
Voor granulaat/ metselwerk dient rekening gehouden te worden met een dichtheid van 1,2 - 1,45 voor
de losse m3. Doordat de precieze dichtheid van het granulaat/metselwerk niet bekend is evenals het
percentage bijmenging kan niet exact berekend worden wat het daadwerkelijke verschil in tonnage is
tussen de afgevoerde grond met puin en de aangevoerde grond.
In antwoord op de vraag of de deskundige aanleiding heeft om overigens nog op- en aanmerkingen te maken die voor de door de kantonrechter te nemen beslissingen van belang kunnen zijn, heeft de deskundige diverse op- en aanmerkingen gemaakt, onder meer over de wetenschap van partijen, ten tijde van de verkoop, over de aanwezigheid van het puin in de grond, over het asbest dat InpijnBlokpoel op locatie heeft aangetroffen en over de bouwrijpheid van de grond. Deze op- en aanmerkingen komen voor zover nodig hierna aan de orde.
2.3
[eiser 1 en eiser 2] hebben naar aanleiding van het deskundigenrapport doen zeggen dat zij zich kunnen vinden in de grondbalans die de deskundige heeft opgenomen in zijn rapportage en de totale schade die onder dit punt in kaart is gebracht. Hetgeen zij overigens hebben aangevoerd komt, voor zover nodig, hierna aan de orde.
2.4
[gedaagde] heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport aangevoerd dat daarin onder meer is vermeld:
Mijns inziens heeft partij [gedaagde] een bouwrijpe kavel opgeleverd zoals beschreven in de koopovereenkomst zijnde vrij van opstallen en andere bovengrondse obstakels. De kantonrechter dient op grond hiervan terug te komen op zijn oordeel dat het verkochte niet aan de koopovereenkomst heeft beantwoord. Overigens voert [gedaagde] naar aanleiding van het deskundigenrapport het volgende aan. De deskundige heeft aangegeven dat er voor de bouw van de woningen van [eiser 1 en eiser 2] minimaal 640 m3 vaste grond was af te graven dan wel (op basis van de maatvoering uit de tekening van WBM) maximaal 1.103 m3 vaste grond. Daarmee onderschrijft de deskundige in de visie van [gedaagde] dat er uitgegaan moet worden van 1.103 m3 vaste grond met 19 m3 werkruimte. De deskundige heeft verder aangegeven dat zonder aannames niet verklaard kan worden dat er meer m3 grond afgegraven had moeten worden dan uit de vrachtbrieven blijkt. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom er in werkelijkheid minder grond is afgevoerd, zoals het terugplaatsen van grond in de vrijgemaakte werkruimte na de bouw van de kelders en de boven het maaiveld uitsteken van de kelders. De door [eiser 1 en eiser 2] gevorderde kosten zijn gemaakt niet in verband met de bouw van hun woningen, maar in verband met het ophogen van hun tuin. Bij het sluiten van de koop was [gedaagde] er niet mee bekend dat zij uitgingen van een gesloten grondbalans en dat alle grond die voor de bouw van de woningen ontgraven moest worden zou kunnen worden hergebruikt voor het ophogen van de tuin. Bij de koop zijn daarover dan ook geen afspraken gemaakt. Overigens staat niet vast dat de af te graven grond niet geschikt zou zijn voor het ophogen van de tuin. [eiser 1 en eiser 2] stellen dat er 500 m3 verontreinigde grond is afgevoerd en 400 m3 schone grond. De deskundige heeft in zijn rapport terecht opgemerkt dat [eiser 1 en eiser 2] ook 500 m3 schone grond hebben aangevoerd, waarvan de kosten van 200 m3 grond onderdeel uitmaken van hun vorderingen. De kosten van het afvoeren van de 400 m3 schone grond komt in geen geval voor vergoeding in aanmerking, nu deze grond hergebruikt had kunnen worden. De aanvoer van 200 m3 schone grond komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat in plaats daarvan de uit de bouwkavel komende schone grond had kunnen worden (her)gebruikt. Aldus resteert er ten hoogste een “schadepost” wegens de afvoer van 500 m3 verontreinigde grond. Aangezien er besteksmatig al uit werd gegaan van de afvoer van 250 m3 aan grond, komen ten hoogste de kosten van de afvoer van de resterende 250 m3 voor vergoeding in aanmerking.
2.5
De kantonrechter overweegt nader het volgende.
2.6
In het in deze procedure gewezen tussenvonnis d.d. 18 maart 2021 heeft de kantonrechter zonder voorbehoud overwogen en beslist dat als vaststaand is aan te nemen dat de door [gedaagde] aan [eiser 1 en eiser 2] verkochte grond ten tijde van de levering zodanig met puin en dergelijke was vervuild, dat dit, met het oog op de bouw van de twee-onder één-kapwoningen van [eiser 1 en eiser 2] , moest worden afgegraven en met schone grond moest worden aangevuld. Deze beslissing is een zogenaamde bindende eindbeslissing, waarin in dezelfde instantie niet kan worden teruggekomen, tenzij bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden, hetgeen met name het geval kan zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de betreffende eindbeslissing blijkt te berusten op een niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Van de zojuist bedoelde uitzonderingen is in dit geval geen sprake. Aan de beslissing die de kantonrechter op het hier aan de orde zijnde punt heeft gegeven ligt ten grondslag de uitleg die hij in het tussenvonnis d.d. 17 december 2020 heeft gegeven aan de door partijen gesloten koopovereenkomst en het in het tussenvonnis d.d. 18 maart 2021 vastgestelde feit, dat het verkochte was vervuild. De omstandigheid dat de deskundige de door partijen gesloten overeenkomst kennelijk anders beoordeelt dan de kantonrechter kan niet tot een andere beslissing leiden. Aan de beslissing die de kantonrechter op dit punt heeft gegeven, houdt hij dus vast.
2.7
De deskundige heeft uiteengezet dat aan de hand van de tekeningen van ADCIM kan worden berekend dat voor de bouw van de woningen van [eiser 1 en eiser 2] 1.103 m3 + 19 m3 (vast) zou zijn te ontgraven en dat, indien alleen de bouwcontour wordt ontgraven de hoeveelheid af te graven grond ter plaatse van de toekomstige bebouwing is te stellen op 653 m3 (vast). Het verschil tussen deze hoeveelheden is volgens de deskundige zonder aannames niet te verklaren, omdat niet duidelijk is of WBM heeft gewerkt conform het ontgravingsadvies van ADCIM , terwijl voorts niet duidelijk is of de aannemer de overtollige grond ten tijde van de aanleg van de kelder op locatie in depot heeft gezet. Indien WBM niet conform het advies van ADCIM heeft gewerkt, levert dit volgens de deskundige een verschil op in af te voeren grond naar beneden. Bij deze stand van zaken is de hoeveelheid af- en aangevoerde grond vast te stellen aan de hand van de transportbonnen en dergelijke. De deskundige heeft vastgesteld dat er volgens deze bewijsstukken 400 m3 schone grond-los is afgevoerd, hetgeen correspondeert met 354 m3 schone grond vast, zodat in afwijking van het bestek (354 – 250 =) 104 m3 grond vast extra is afgevoerd. De deskundige heeft verder vastgesteld dat er 500,43 m3 vervuilde grond naar een erkende verwerker is gebracht. Het is volgens de deskundige niet te verklaren waarom WBM 400 m3 schone grond-los afvoert en later 500 m3 grond los aanvoert, in de wetenschap dat zij ook 500,43 m3 met puin heeft afgevoerd. De verklaring die [eiser 1 en eiser 2] hiervoor hebben gegeven, te weten dat met schone een deklaag was aangebracht over de vervuilde grond, zodat de schone grond was af te voeren alvorens de vervuilde grond kon worden afgevoerd, is niet (voldoende) onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Het oordeel van de deskundige, dat de aanvoer van in ieder geval 400 van de in totaal 500 m3 schone grond-los voor rekening is van de bouwende partij,
zijnde teveel afgevoerd en toch nodig binnen het werk, wordt daarom overgenomen.
2.8
Op grond van de brief d.d. 7 mei 2019 van WBM, zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.5.d van het op 17 december 2020 gewezen tussenvonnis, is als vaststaand aan te nemen dat WBM heeft moeten zorgen voor de afvoer van 500,43 m3 vervuilde grond tegen een prijs ad € 10.183,75 exclusief btw. Feiten en omstandigheden die tot een andere vaststelling moeten leiden zijn niet (voldoende) gebleken. Het is voldoende aannemelijk dat de betreffende grond is afgevoerd in verband met de bouw van de woningen van [eiser 1 en eiser 2] en niet in verband met het ophogen van hun tuinen. De stelling van [gedaagde] , dat de vervuilde grond had kunnen worden hergebruikt voor het ophogen van de tuin, heeft zij niet voldoende onderbouwd. Het bedrag ad € 10.183,75, te vermeerderen met de btw, is toe te wijzen. Op grond van de zojuist genoemde brief van WBM d.d. 7 mei 2019 is verder als vaststaand aan te nemen dat met het aanvoeren van 500 m3 schone grond een bedrag gemoeid is geweest ad € 9.500,= exclusief btw. Feiten en omstandigheden die tot een andere vaststelling moeten leiden zijn niet (voldoende) gebleken. Gezien het oordeel van de deskundige, dat in ieder geval 400 m3 schone grond voor rekening is van de bouwende partij, is in verband met de aanvoer van de schone grond op de vorderingen van [eiser 1 en eiser 2] toe te wijzen een bedrag ad (1/5e x € 9.500,= =) € 1.900,=, te vermeerderen met de btw. Aldus is op de vorderingen van [eiser 1 en eiser 2] in hoofdsom in het totaal toe te wijzen een bedrag ad € 14.621,34 inclusief btw. Voorts zijn toe te wijzen de gevorderde rente en de buitengerechtelijke kosten. De buitengerechtelijke kosten zijn toe te wijzen tot het gevorderde bedrag ad € 1.002,03.
2.9
[gedaagde] is te beschouwen als de partij die voor het grootste deel in het ongelijk is gesteld. Zij wordt om die reden veroordeeld in de proceskosten en de door [eiser 1 en eiser 2] voorschoten kosten van de deskundige ad € 10.599,60 inclusief btw.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1 en eiser 2] te betalen een bedrag ad € 15.623,37, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag ad € 14.621,34 vanaf 24 mei 2019 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [eiser 1 en eiser 2] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 13.175,59, waarin begrepen een bedrag ad € 1.865,= voor salaris gemachtigde, een bedrag ad € 10.599,60 voor de kosten van de deskundige en – voor het geval er nakosten zijn te maken – een bedrag ad
€ 124,= voor de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 14e dag na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 7 april 2022.