ECLI:NL:RBDHA:2022:8300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
09/106212-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Willemse
  • B.F. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met gebroken oogkassen en schadevergoeding

Op 19 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een man van 42 jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden wegens zware mishandeling. De man heeft op 26 april 2022 in Leiden het slachtoffer, zijn ex-partner, meermalen in het gezicht geslagen, waardoor zij twee gebroken oogkassen opliep. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in detentiecentrum Rotterdam, heeft tijdens de zitting op 5 augustus 2022 bekend en zijn raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, en dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans op dit letsel. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van twee eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een straf van zeven maanden passend was. Daarnaast is aan de verdachte een contactverbod met het slachtoffer opgelegd voor de duur van drie jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding deels toegewezen, tot een bedrag van € 2.385,00, en de verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/106212-22; 13/114044-20 (tul) en 15/095779-20 (tul)
Datum uitspraak: 19 augustus 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in detentiecentrum Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Willemse en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.F. van Es naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging - van de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 augustus 2022 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2022 te Leidenaan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten twee gebroken oogkassen, heeft toegebracht door die
[slachtoffer] (meermalen) in/tegen het gezicht te stompen/slaan;
subsidiair indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2022 te Leiden, heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] , door haar (meermalen) in/tegen het gezicht te stompen/slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 26 april 2022 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door haar (meermalen) in/tegen het gezicht te stompen/slaan, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken oogkassen, heeft bekomen, althans enig pijn en/of letsel.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden/Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 342).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 augustus 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 27 april 2022 (p. 41 t/m 49);
3. Het deskundigenverslag, op 18 juli 2022 opgemaakt en ondertekend door S.M. Khargi, deskundige op het gebied van forensische geneeskunde (p. 270 t/m 277);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 april 2022 (p. 38 t/m 40).
3.2.
Bewijsoverwegingen
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien het letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank stelt aan de hand van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat het letsel door de verdachte aan het slachtoffer is toegebracht, te weten twee gebroken oogkassen. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met zijn vuist in het gezicht geslagen. Hij heeft dermate hard geslagen dat het slachtoffer enkele momenten later, als zij zich bij de receptie van het hotel meldt, al uitwendig zichtbaar letsel heeft in haar gezicht. Tijdens dit gesprek zwol het gezicht van het slachtoffer nog meer op waardoor zij op een gegeven moment niet meer door één oog kon kijken. Het letsel heeft gedurende lange tijd veel pijn en hinder veroorzaakt bij het slachtoffer. Ze heeft enkele weken niet haar normale werkzaamheden kunnen verrichten. Uit het deskundigenverslag blijkt dat het slachtoffer twee botbreuken heeft opgelopen in de bodem van beide oogkassen. Een breuk van de oogkas is naar zijn aard letsel waarvan de genezing doorgaans enige tijd in beslag neemt. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 27 april 2022 blijkt dat het letsel van het slachtoffer gemonitord moet worden om blijvend letsel te voorkomen. Verder blijkt uit het deskundigenverslag dat bij een controle anderhalve maand na het incident nog geen sprake is van volledig herstel.
Gelet op een en ander merkt de rechtbank het letsel als zwaar lichamelijk letsel aan en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte ruzie had met het slachtoffer en niet wilde dat zij vertrok uit de hotelkamer. Daartoe heeft hij haar meermalen in het gezicht geslagen met zijn vuist. Ook blijkt uit het verhandelde ter zitting dat de verdachte een grote, brede man is en het slachtoffer een kleine, lichte vrouw. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 april 2022 te
Leiden aan[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken oogkassen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen in het gezicht te stompen/slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Verder vordert zij de oplegging van een contactverbod met het slachtoffer als maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 3 jaren. Tevens vordert zij dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die de verdachte reeds heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Tevens heeft de raadsman opgemerkt dat de verdachte bereid is mee te werken aan een agressieregulatietraining en een contactverbod.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn ex-partner. Hij heeft haar meermalen met zijn vuisten in het gezicht geslagen. De foto’s van het letsel van het slachtoffer die zich in het dossier bevinden maken duidelijk wat de aard en de intensiteit van het door de verdachte op haar uitgeoefende geweld is geweest. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte niet de volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen door pas tijdens de terechtzitting een bekennende verklaring af te leggen
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 april 2022. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank zwaar mee dat de verdachte niet zo lang voor het nu bewezenverklaarde feit, namelijk in oktober 2020, is veroordeeld voor twee maal mishandeling van hetzelfde slachtoffer.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 juli 2022, waaruit volgt dat sprake is van een gemiddeld risico op recidive en letselschade. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht omdat er dan sprake is van eenzelfde slachtoffer als bij de eerdere veroordeling van de verdachte wegens huiselijk geweld.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest, zoals is voorgesteld door de raadsman, doet geen recht aan de aard en de ernst van het feit zoals die hierboven zijn omschreven. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor een first offender vermeld een gevangenisstraf tussen de 3 en 6 maanden. De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en wat de officier van justitie heeft geëist, een gevangenisstraf van 7 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De op te leggen maatregel
Uit het dossier blijkt dat met name de verdachte moeite heeft met het eindigen van de relatie tussen hem en het slachtoffer. Dit volgt uit de telefoongesprekken tussen beiden en de berichten die hij naar het slachtoffer heeft gestuurd. Hierdoor bestaat er enig gevaar op herhaling. Ter bescherming van het slachtoffer zal de rechtbank daarom aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel houdt in dat de verdachte voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer. Indien de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Omdat er gelet op het strafblad van de verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.988,26, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.988,26 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde kosten van het eigen risico van de zorgverzekering van de benadeelde partij, te weten € 385,00. Voor wat betreft de overige gevorderde materiële schade heeft zij verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 en de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank voor zover dat ziet op de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering van het slachtoffer. Voor het overige heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een degelijke onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post betreffende het gederfde loon, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Hoewel de benadeelde partij loonstroken heeft bijgevoegd bij haar vordering, kan de rechtbank hieruit niet afleiden hoeveel uur zij niet heeft kunnen werken en hoeveel inkomsten zij daardoor is misgelopen. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post betreffende het eigen risico van de zorgverzekering van de benadeelde partij, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag, te weten € 385,00.
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het letsel en de beperkingen die ze daardoor heeft ervaren, het evident is dat de benadeelde partij hierdoor immateriële schade heeft geleden. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.385,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 april 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer]

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de vordering van 8 juli 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 13/114044-20 door de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 23 maart 2022 voorwaardelijke opgelegde taakstraf van 50 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
Tevens heeft de officier van justitie bij de vordering van 8 juli 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 15/095779-20 door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2020 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 week, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat indien de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen de ten uitvoer gelegde straffen worden meegenomen in de oplegging van een gevangenisstraf ter hoogte van de duur die de verdachte al heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van beide vorderingen van de officier van justitie van 8 juli 2022 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een week en de voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 50 uren, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam d.d. 23 maart 2022 en bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Alkmaar d.d. 6 juli 2020, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormelde vonnissen waren opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
zware mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986);
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.385,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam d.d. 23 maart 2022, gewezen onder parketnummer 13/114044-20, te weten een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank te Alkmaar d.d. 6 juli 2020, gewezen onder parketnummer 15/095779-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.