ECLI:NL:RBDHA:2022:8301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Nigeriaanse asielzoekers en schadevergoeding na opheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de bewaring van twee Nigeriaanse asielzoekers, eiseres en haar minderjarige kind, die in Nederland in bewaring waren gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven, maar dat de eisers schadevergoeding vorderen. De rechtbank heeft de vraag onderzocht of de bewaring onrechtmatig was en of er aanleiding is voor schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de maatregelen van bewaring rechtmatig waren, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de medische situatie van eiser en de gevolgen van de scheiding van het gezin, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14700, NL22.14701

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam1], eiseres

V-nummer: [nummer1]
mede namens haar minderjarige kind,
[naam2],eiser
V-nummer: [nummer2]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij twee besluiten van 29 juli 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregelen van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moet tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 augustus 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Eisers hebben zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 3 augustus 2022 hebben eisers de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 5 augustus 2022 een verweerschrift ingediend. Op 11 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Eisers stellen dat zij de Nigeriaanse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum2].
2. De rechtbank stelt vast dat voor eiser geen aparte gronden van beroep zijn ingediend. De rechtbank begrijpt dat de voor eiseres ingediende gronden van beroep ook gericht zijn tegen de maatregel van bewaring van eiser.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig zijn geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De bewaringsgronden
4. In de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig zijn, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
5. Eisers voeren aan dat grond 3a feitelijk juist is, maar dit betekent volgens hen niet dat hierdoor een significant risico bestaat dat zij zich zullen onttrekken aan het toezicht. Eisers wijzen hiertoe op een uitspraak van de Afdeling [1] van 24 maart 2017. [2]
6. Eisers hebben niet bestreden dat zij niet op voorgeschreven wijze Nederland zijn ingereisd. De door eiseres aangehaalde uitspraak is achterhaald door de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020. [3] Daarin staat dat het voldoende is dat deze grond feitelijk juist is, waardoor deze aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd.
7. Over grond 3k voeren eisers aan dat op het moment dat zij in bewaring werden gesteld er geen indicaties bestonden dat zij de overdracht daadwerkelijk zouden frustreren. De verwijzing van verweerder naar enkele citaten van eiseres waaruit volgens verweerder zou blijken dat eiseres geen medewerking zou verlenen aan overdracht, is hiervoor onvoldoende, aldus eisers.
8. Verweerder wijst er terecht op dat een eerdere geplande overdracht is geannuleerd omdat eiseres weigerde medewerking te verlenen aan de verplichte Covid-test. Verder is in de bestreden besluiten terecht verwezen naar de door eiseres tijdens vertrekgesprekken ingenomen standpunt dat zij niet naar Italië wilden terugkeren. Hieruit blijkt afdoende dat eisers geen medewerking verlenen aan de overdracht. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eisers voeren over zware grond 3m aan dat uit het enkele feit dat zij voor 8 augustus 2022 moeten worden overgedragen niet volgt dat eisers zich zullen onttrekken aan het toezicht.
10. Verweerder heeft, in lijn met jurisprudentie van de Afdeling [4] in de maatregel van bewaring niet slechts een feitelijke toelichting gegeven bij zware grond 3m, maar ook gemotiveerd waarom de bewaring in dit geval noodzakelijk is voor het realiseren van de in deze grond bedoelde overdracht. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de uiterste overdrachtstermijn in de nabije toekomst lag, nu eisers op 29 juli 2022 in bewaring zijn gesteld en de uiterste overdrachtsdatum 24 augustus 2022 is. Daarbij moet worden meegewogen dat eiseres een eerdere overdracht heeft gefrustreerd door geen medewerking te verlenen aan de verplichte Covid-test. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De zware gronden 3a, 3k, en 3m zijn, gelet op artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en daarmee is het significante risico dat eisers zich aan de overdracht zullen onttrekken gegeven. Wat eisers verder tegen de lichte gronden 4a, 4c en 4d hebben aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
Gescheiden overdracht
12. Eisers voeren verder aan dat door toedoen van verweerder het gezin uit elkaar is gehaald, nu eisers zijn uitgezet en de echtgenoot van eiseres, tevens vader van eiser, in Nederland is achtergebleven. Daarnaast hebben eisers geen opvang in Italië.
13. Verweerder merkt terecht op deze gronden niet raken aan de rechtmatigheid van de maatregelen van bewaring. Bovendien wijst verweerder er terecht op dat de echtgenoot is gewezen op de mogelijkheid om zich te melden in Soesterberg dan wel op Schiphol, zodat hij zich bij zijn gezin kon voegen. Niet gebleken is dat de echtgenoot hiertoe een poging heeft ondernomen.
Lichter middel
14. Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel vanwege de medische situatie van eiser. Eisers wensen immers in verband met de medische verzorging van eiser in Nederland te blijven. Gelet hierop zullen zij zich ook niet aan het toezicht onttrekken.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen lichter middel kon worden toegepast. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft eiseres een eerdere overdracht aan Italië gefrustreerd en heeft zij meermaals verklaard niet terug te willen naar Italië. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat eiseres tijdens het vertrekgesprek op 14 juli 2022 heeft verklaard dat eiser niet meer onder behandeling staat in Nederland.
Slotsom
16. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.