ECLI:NL:RBDHA:2022:8355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.11071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag; overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 19 januari 2019. De staatssecretaris heeft de redelijke termijn van 21 maanden, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn, overschreden. Eiseres heeft de staatssecretaris op 27 november 2019 in gebreke gesteld, maar de staatssecretaris heeft pas op 30 juni 2021 een beslissing genomen, die later werd ingetrokken. Eiseres heeft opnieuw in gebreke gesteld op 15 maart 2022, waarna zij beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt de staatssecretaris een beslistermijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank wijst het verzoek om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom af, aangezien deze al eerder was vastgesteld. Eiseres krijgt ook een vergoeding van € 379,50 voor haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.11071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens haar niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 19 januari 2019.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 19 januari 2019. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] Eiseres heeft de staatssecretaris op 27 november 2019, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Bij uitspraak van 22 september 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zestien weken alsnog een beslissing op de aanvraag van eiseres te nemen. [4] De staatssecretaris heeft de aanvraag op 30 juni 2021 afgewezen als ongegrond, maar dit besluit op 10 december 2021 ingetrokken. Eiseres heeft de staatssecretaris op 15 maart 2022, dus na het verstrijken van de oorspronkelijke beslistermijn, opnieuw in gebreke gesteld. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Is de Tijdelijke wet op deze zaak van toepassing?
4. In artikel 3 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) is bepaald dat de Tijdelijke wet niet van toepassing is als een asielaanvraag vóór de inwerkingtreding van de wet is gedaan en de staatssecretaris ook vóór de inwerkingtreding van de wet in gebreke is gesteld. Omdat de aanvraag van eiseres van 18 januari 2019 dateert, de eerste ingebrekestelling van 27 november 2019 dateert en de asielaanvraag van 18 januari 2019 door de intrekking van 10 december 2021 weer open is komen te liggen, valt de asielaanvraag van eiseres onder deze bepaling en is de Tijdelijke wet dus niet van toepassing op deze zaak.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
5. Omdat de Tijdelijke wet op deze zaak niet van toepassing is, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [5]
5.1.
Eiseres heeft verzocht om een termijn van acht weken op te leggen. De staatssecretaris verzoekt in het verweerschrift om bijzondere omstandigheden aan te nemen en verzoekt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020, [6] aan te sluiten bij de termijn van zestien weken (het zogenoemde 8+8-wekenmodel) voor het nemen van een besluit.
5.2.
De rechtbank legt een kortere termijn op dan waar de staatssecretaris om heeft verzocht en legt hierna uit welke termijn zij oplegt.
5.2.1.
Uit het dossier blijkt dat, anders dan de staatssecretaris in het verweerschrift vermeldt, dat eiseres al is gehoord over haar asielmotieven. Niet is gebleken dat de staatssecretaris eiseres nader wil horen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de staatssecretaris alleen nog maar hoeft te beslissen op de aanvraag.
5.2.2.
In de uitspraak van 8 juli 2020 heeft de Afdeling overwogen dat de bestuursrechter bij het bepalen van een beslistermijn een afweging dient te maken tussen snelheid en zorgvuldigheid van de asielprocedure. Aan de ene kant is de zorgvuldigheid van de asielprocedure zwaarwegend, [7] maar aan de andere kant heeft de vreemdeling er belang bij dat de staatssecretaris spoedig – maar uiterlijk binnen een redelijke termijn van 21 maanden [8] – op een asielaanvraag beslist. Aan het 8+8-wekenmodel ligt ten grondslag dat het nemen van een beslissing op een asielaanvraag voor de staatssecretaris enige voorbereidingstijd vergt, omdat binnen de asielprocedure een gehoor moet plaatsvinden, voor het plannen van de start van de procedure met de beschikbaarheid van verschillende betrokkenen rekening moet worden gehouden en de planning daarom pas kort van tevoren definitief kan worden vastgesteld. Daarnaast is er bij de termijnen uit het 8+8-wekenmodel rekening gehouden met de omstandigheid dat de staatssecretaris al geruime tijd met capaciteitsproblemen kampt. [9]
5.2.2.
Dit kunnen op zichzelf genomen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat moet worden afgeweken van de op te leggen beslistermijn van twee weken. De rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in haar uitspraak van 23 september 2020 al met deze bijzondere omstandigheden rekening gehouden door aan te sluiten bij het 8+8-wekenmodel en een beslistermijn van zestien weken op te leggen. [10] In de huidige procedure heeft de staatssecretaris geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd dan de omstandigheden die destijds in de uitspraak zijn betrokken: de voorbereidingstijd is onveranderd en de staatssecretaris kampt nog steeds met een hoge instroom van asielaanvragen. Daar komt nu echter bij dat, anders dan in 2020, de redelijke termijn uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn fors is overschreden: de asielaanvraag neemt inmiddels ruim 42 maanden in beslag. Daarnaast zijn er sinds de intrekking van 10 december 2021 acht maanden verstreken, maar zijn er in die acht maanden geen (zichtbare) stappen gezet om de asielprocedure van eiseres af te ronden, terwijl slechts nog een besluit op de aanvraag moet worden genomen en geen gehoor meer hoeft plaats te vinden. Hoewel de zorgvuldigheid van de asielprocedure van zwaarwegend belang is, rechtvaardigt dit niet dat de staatssecretaris de redelijke termijn zo fors overschrijdt en vervolgens geen stappen zet om de asielprocedure spoedig af te ronden.
5.2.3.
De rechtbank legt daarom de volgende beslistermijn op. De staatssecretaris moet binnen twee weken na de datum van verzending een besluit op de aanvraag bekend maken of een voornemen uitbrengen. Indien de staatssecretaris een voornemen uitbrengt, dient de staatssecretaris vervolgens binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
6. Omdat de Tijdelijke wet in deze zaak niet van toepassing is, moet de rechtbank aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [11] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 200 per dag waarmee de onder 5.2.3 genoemde termijnen worden overschreden, met een maximum van € 15.000. Deze hogere dwangsom is in lijn met het landelijke beleid ten aanzien van opvolgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen. [12]
6.1.
Deze dwangsom geldt voor de onder 5.2.3 genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat de dwangsom begint te lopen doordat de staatssecretaris de eerste termijn van twee weken overschrijdt en deze doorloopt tot op het moment dat de staatssecretaris een besluit heeft genomen of een voornemen heeft uitgebracht. Als de staatssecretaris vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat de staatssecretaris na ontvangst van de zienswijze een besluit heeft genomen. De dwangsom loopt uiteindelijk niet verder door dan € 15.000.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Omdat de Tijdelijke wet in deze zaak niet van toepassing is, kan de rechtbank op verzoek de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vaststellen. [13] De staatssecretaris heeft echter de verschuldigdheid van de bestuurlijke dwangsom bij aparte beschikking van 28 april 2020 al vastgesteld. Bovendien heeft de zittingsplaats Zwolle van deze rechtbank in de uitspraak van 23 september 2020 ook al vastgesteld dat de staatssecretaris vanwege het overschrijden van de beslistermijn een dwangsom van € 1.442 verschuldigd was. Daarom stelt de rechtbank in deze uitspraak niet nog een keer de bestuurlijke dwangsom vast.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de onder 5.2.3 genoemde termijnen krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 379,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een voornemen of een besluit op de aanvraag bekend te maken, en na het eventueel uitbrengen van een voornemen binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 200 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • wijst het verzoek om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom af;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr.S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Rb. Den Haag (zp Zwolle) 23 september 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3099, zaaknummer NL20.1254 (niet gepubliceerd).
5.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
7.Dit volgt uit artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Dit volgt uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
9.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, r.o. 4.1; Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12133, r.o. 8.
10.Rb. Den Haag (zp Zwolle) 23 september 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3099, zaaknummer NL20.1254 (niet gepubliceerd).
11.Dit volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
12.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/paginas/extra-dwangsom.aspx.
13.Dit staat in artikel 8:55c van de Awb.