ECLI:NL:RBDHA:2022:836
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M. Meijers
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker uit Libië. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel van verblijf als familie- of gezinslid. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 14 september 2020. Hiertegen heeft de verzoeker bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 29 oktober 2020. Vervolgens heeft de verzoeker beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd gedaan hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is, aangezien het beroep van de verzoeker ongegrond is verklaard. Hierdoor kon het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.