ECLI:NL:RBDHA:2022:843
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring van verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke procedure
Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant uit Irak tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 oktober 2020, maar dit beroep was bij uitspraak van 6 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij stelde dat het bestreden besluit nooit kenbaar was gemaakt aan hem, aangezien hij op dat moment gedetineerd was in Irak en geen vaste woon- of verblijfplaats had.
Tijdens de zitting op 11 januari 2022 heeft de rechtbank de argumenten van de opposant en de staatssecretaris gehoord. De staatssecretaris gaf aan dat er een fout was gemaakt in het metadateren van stukken, waardoor niet alle relevante documenten aan de rechtbank waren overgelegd. Dit betrof onder andere een mailcorrespondentie en een telefoonnotitie waaruit bleek dat de opposant het bestreden besluit pas op 12 november 2020 had ontvangen. De staatssecretaris gaf aan zich niet te verzetten tegen de gegrondverklaring van het verzet.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opposant tijdig beroep had ingesteld, omdat hij het bestreden besluit pas op 12 november 2020 had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere buiten-zittinguitspraak ten onrechte was gedaan, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard zonder dat dit buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de zaak werd hervat in de stand waarin het zich bevond voor de buiten-zittinguitspraak.