ECLI:NL:RBDHA:2022:8453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
22/3989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds medio 2021 zonder inkomen is, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Participatiewet, welke door het college van burgemeester en wethouders van Leiden was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij betalingsachterstanden had bij zijn zorgverzekeraar en verhuurder. Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. In deze zaak is het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig en bindt het de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute financiële noodsituatie is, aangezien verzoeker geen grote huurachterstand heeft kunnen aantonen en zijn zorgpremie blijkbaar tijdig betaalt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 augustus 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3989

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.A. Kamphuis),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: O.J. Massalova).

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 13 april 2022 van verzoeker om een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede door A. Toma tolk Koerdisch Sorani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker heeft hierover aangevoerd dat hij al sinds medio 2021 geen inkomen heeft en sindsdien leeft van leningen en giften van familie en vrienden. Deze mogelijkheid is inmiddels uitgeput en er beginnen betalingsachterstanden te ontstaan bij zijn zorgverzekeraar en de verhuurder. Hij stelt dat de huur over de periode mei 2022 tot en met augustus 2022 niet is betaald. Hij heeft bankafschriften overgelegd over de periode van 1 juli 2021 tot en met 11 juni 2022 en een brief van de verhuurder van 10 juli 2022 (brief) waarin samengevat staat dat de huur voor de eerste van de maand vooruit moet worden betaald en dat een maand huur niet is betaald. Verzoeker wordt gevraagd binnen 15 dagen de huur te betalen. Hij is bang dat hij zijn huis kwijt zal raken en dakloos zal worden.
4.1
Uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften over de periode 1 juli 2021 tot en met 11 juni 2022 blijkt dat voor het laatst in de maand april 2022 huur van zijn rekening is afgeschreven. Uit de brief van de verhuurder leidt de voorzieningenrechter af dat de huur nog tot en met juni 2022 is voldaan. Van een grote huurachterstand en dreigende ontruiming van de woning is niet gebleken. Nu verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij zijn huurtoeslag gebruikt om de premie van zijn ziektekostenverzekering te betalen, is niet gebleken van een achterstand in betaling van die premie.
4.2
Uit 4.1 volgt dat geen sprake van een acute financiële noodsituatie.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Of de grond waarop de afwijzende beslissing van verweerder is gebaseerd bij het besluit op bezwaar in stand kan blijven, laat de voorzieningenrechter in het midden. Op dit moment ziet de voorzieningenrechter onvoldoende reden om er van uit te gaan dat de afwijzing bij het besluit op bezwaar niet stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat de afwijzing ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.