ECLI:NL:RBDHA:2022:8487
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake maatregel uitkering
Op 24 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een maatregel die hem met ingang van 1 juli 2022 was opgelegd, waarbij zijn uitkering met 100% werd verlaagd voor de duur van twee maanden. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde in financiële nood te verkeren. Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk Arabisch. De gemachtigde van de verweerder was eveneens aanwezig.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen bij onverwijlde spoed. In deze zaak was er geen sprake van een acute financiële noodsituatie, aangezien de verzoeker in september 2022 weer een uitkering zou ontvangen. De verzoeker had aangevoerd dat hij niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien en dat hij betalingsachterstanden had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen dreigende ontruiming of andere onomkeerbare situatie was.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.