ECLI:NL:RBDHA:2022:8490
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning voor studie op basis van afmelding door erkend referent
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die in Nederland studeerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van een melding van de erkende referent, de [universiteit], dat eiseres per 1 maart 2021 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 juli 2022 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de melding van de [universiteit] over de financiële middelen van eiseres en de studievoortgang voldoende grond vormde voor de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres betwistte de juistheid van de melding, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de vergunning in te trekken op basis van de informatie van de [universiteit]. Eiseres had de mogelijkheid om tegen de vaststelling van de [universiteit] op te komen via een klachtprocedure, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 2 september 2022.