ECLI:NL:RBDHA:2022:8490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.43 en NL22.44
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning voor studie op basis van afmelding door erkend referent

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die in Nederland studeerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van een melding van de erkende referent, de [universiteit], dat eiseres per 1 maart 2021 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 juli 2022 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de melding van de [universiteit] over de financiële middelen van eiseres en de studievoortgang voldoende grond vormde voor de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres betwistte de juistheid van de melding, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de vergunning in te trekken op basis van de informatie van de [universiteit]. Eiseres had de mogelijkheid om tegen de vaststelling van de [universiteit] op te komen via een klachtprocedure, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 2 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.43 en NL22.44

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres vanaf 1 maart 2021 ingetrokken.
Bij besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.43) ingesteld. Ook heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.44) ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres had een verblijfsvergunning om in Nederland te studeren. Zij studeerde aan de [universiteit] (hierna: [universiteit] ). De [universiteit] trad voor haar dus op als erkend referent. De [universiteit] heeft verweerder gemeld dat eiseres per 1 maart 2021 onvoldoende financiële middelen heeft om de studiekosten te betalen. Op een later moment heeft [universiteit] volgens verweerder ook nog laten weten dat eiseres onvoldoende studievoortgang heeft geboekt. De melding was voor verweerder reden om de verblijfsvergunning per 1 maart 2021 in te trekken, omdat eiseres vanaf die datum niet meer zou voldoen aan de voorwaarden.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van de [universiteit] dat zij onvoldoende financiële middelen zou hebben. Zij heeft met stukken onderbouwd dat zij wel degelijk over voldoende middelen beschikt. Het is ook onmogelijk om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de vaststelling van de [universiteit] , dus verweerder had dit moeten verifiëren. Verder heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Verweerder werpt namelijk tegen dat eiseres ook door onvoldoende studievoortgang is afgemeld, maar dit volgt niet uit het dossier. In de bezwaarfase kon zij dus niet goed reageren op dit punt. Eiseres heeft zich inmiddels bij een nieuwe onderwijsinstelling ingeschreven. Zij wacht nog op een beslissing op de aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Financiële middelen
3. De [universiteit] heeft met het meldingsformulier van 1 maart 2021 vastgesteld dat eiseres vanaf die datum niet meer beschikt over voldoende financiële middelen. Verweerder heeft uit dat formulier dan ook kunnen concluderen dat eiseres vanaf 1 maart 2021 is afgemeld door de [universiteit] . Die vaststelling brengt met zich mee dat eiseres op dat moment niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning die zij had. Verweerder was in zoverre dan ook bevoegd om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken.
3.1
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet modern migratiebeleid [1] en het Besluit modern migratiebeleid [2] volgt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een stelsel waarbij het verblijfsrecht van een vreemdeling gekoppeld is aan een referent. Voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'studie' is vereist dat voor de vreemdeling een erkend referent optreedt als bedoeld in artikel 2c van de Vw 2000 [3] . Die referent stelt zelf vast of een vreemdeling aan de geldende voorwaarden voldoet en legt daartoe een verklaring af ten behoeve van de staatssecretaris, die in beginsel uitgaat van de juistheid daarvan [4] .
3.2
Het betoog van eiseres dat zij geen rechtsmiddel kon aanwenden tegen de vaststelling van de [universiteit] leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder op zitting heeft uitgelegd, bestaat er een gedragscode voor hoger onderwijsinstellingen die voorziet in een klachtprocedure. Het lag dus op de weg van eiseres om op deze manier op te komen tegen de vaststelling van de [universiteit] dat zij niet meer beschikt over voldoende financiële middelen. Niet is gebleken dat eiseres van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.
Studievoortgang
3.3
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verweerder bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken vanwege de afmelding van de [universiteit] . De rechtbank gaat daarom niet in op wat eiseres heeft aangevoerd over het door verweerder genoemde gebrek aan studievoortgang.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] .
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2008/09, 32 052, nr. 3, blz. 22 en 30-32.
2.Nota van toelichting, blz. 51 en 139; Stb. 2010, 307.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2398.
5.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.