ECLI:NL:RBDHA:2022:8491
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning voor studie na afmelding door onderwijsinstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Deniz, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser voor het doel 'studie', na een afmelding door de onderwijsinstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 31 augustus 2020 is afgemeld door de onderwijsinstelling, wat de staatssecretaris aanleiding gaf om de verblijfsvergunning in te trekken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de coronapandemie en persoonlijke omstandigheden niet voldoende zijn meegewogen door de staatssecretaris.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken, aangezien eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verantwoordelijkheid voor het contact met de onderwijsinstelling bij eiser ligt en dat de staatssecretaris niet verplicht is om zelfstandig de persoonlijke omstandigheden van eiser te beoordelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan de staatssecretaris.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om actief contact te onderhouden met hun onderwijsinstelling en de gevolgen van afmeldingen voor hun verblijfsstatus. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden, en dat eiser de mogelijkheid heeft om opnieuw een verblijfsvergunning aan te vragen indien hij zich inschrijft voor een nieuwe studie.