ECLI:NL:RBDHA:2022:8491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17607 en NL22.17608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning voor studie na afmelding door onderwijsinstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Deniz, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. B. Manawi. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser voor het doel 'studie', na een afmelding door de onderwijsinstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 31 augustus 2020 is afgemeld door de onderwijsinstelling, wat de staatssecretaris aanleiding gaf om de verblijfsvergunning in te trekken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de coronapandemie en persoonlijke omstandigheden niet voldoende zijn meegewogen door de staatssecretaris.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken, aangezien eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verantwoordelijkheid voor het contact met de onderwijsinstelling bij eiser ligt en dat de staatssecretaris niet verplicht is om zelfstandig de persoonlijke omstandigheden van eiser te beoordelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan de staatssecretaris.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om actief contact te onderhouden met hun onderwijsinstelling en de gevolgen van afmeldingen voor hun verblijfsstatus. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden, en dat eiser de mogelijkheid heeft om opnieuw een verblijfsvergunning aan te vragen indien hij zich inschrijft voor een nieuwe studie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.17607 (beroep) en NL21.17608 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser voor het doel “studie” ingetrokken.
Bij besluit van 13 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL21.17607) ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.17608) ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig P. Ghosh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser had een verblijfsvergunning om te studeren aan de [schoolinstituut] . De [schoolinstituut] heeft eiser per 31 augustus 2020 afgemeld, omdat hij zou zijn gestopt met de studie. Deze afmelding was voor verweerder aanleiding om eisers verblijfsvergunning in te trekken vanaf 31 augustus 2020.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij wijst erop dat hij door de coronapandemie in de problemen is gekomen. Zo is hij zelf ziek geweest. Hij heeft dit onderbouwd met stukken. Verweerder moet rekening houden met dit soort omstandigheden en niet te makkelijk overgaan tot intrekking van de vergunning in het geval van studievertraging door de coronapandemie. Verweerder moet een individuele beoordeling maken. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, heeft hij gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ook wijst eiser erop dat onderwijsinstellingen door de coronapandemie slechter bereikbaar waren. Het was daarom moeilijk om een nieuwe inschrijving te regelen. Eiser heeft zich in maart 2021 ingeschreven bij een nieuwe onderwijsinstelling ( [schoolinstituut] ), maar door een fout van [schoolinstituut] is met de inschrijving iets misgegaan. Hij heeft een procedure lopen om dit op te lossen, zodat hij in ieder geval vanaf maart 2021 ingeschreven zou moeten zijn. Eiser betoogt tot slot dat zijn verblijf op grond van artikel 21, zesde lid, van de Studierichtlijn [1] tijdelijk had moeten worden toegestaan.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Volgens verweerder heeft eiser Nederland inmiddels verlaten en volgt hij momenteel geen studie in Nederland. Hij heeft daarom geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep. Mocht dat belang er nog wel zijn, dan handhaaft verweerder het standpunt dat eisers vergunning terecht is ingetrokken. Verweerder hoeft in dit soort zaken niet zelfstandig een beoordeling te maken van de studievoortgang en de persoonlijke omstandigheden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
4.1
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat eiser is vertrokken naar zijn land van herkomst (Bangladesh) en dat niet is gebleken dat hij een nieuwe studie volgt in Nederland. Tijdens de zitting heeft verweerder dit standpunt laten vallen, omdat eiser aanwezig was bij de zitting en dus wel in Nederland verblijft. Ook het ontstaan van een eventueel verblijfsgat – bij inwilliging van eisers meest recente aanvraag – maakt dat eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Intrekking van de verblijfsvergunning
4.2
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de [schoolinstituut] eiser heeft afgemeld per 31 augustus 2020. Omdat eiser vanaf dat moment niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, was verweerder bevoegd om de verblijfsvergunning in te trekken.
4.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden die eiser aanvoert ligt in eerste instantie bij de onderwijsinstelling en niet bij verweerder [2] . Het ligt op de weg van eiser om met de betreffende onderwijsinstelling contact op te nemen en contact te houden over eventuele persoonlijke omstandigheden die van invloed zijn op zijn studievoortgang en -voortzetting. Het beroep dat eiser tijdens de zitting heeft gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 2 oktober 2020 [3] slaagt niet. In die zaak bleek kort na de afmelding door de erkend referent dat de vreemdeling voor een andere studie stond ingeschreven en dat hij alweer (en ook ten tijde van de afmelding) aan de voorwaarden voldeed. In het geval van eiser is sprake van een andere situatie, nu er ruim anderhalf jaar is verstreken tot zijn nieuwe inschrijving en op de aanvraag tot dusver [4] ook nog niet is beslist.
4.4
De rechtbank wijst er verder op dat verweerder in het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft overwogen dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder moest afwijken van het beleid. Verweerder heeft in dit kader dus ook naar eisers individuele omstandigheden gekeken. Volgens de rechtbank heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden en dat de gevolgen van de intrekking niet onevenredig zijn. Zo kan aan eiser opnieuw een verblijfsvergunning worden verleend als hij zich weer inschrijft voor een nieuwe studie. Eiser heeft inmiddels ook een nieuwe inschrijving lopen, waardoor de kans bestaat dat hij weer een verblijfsvergunning zal krijgen.
4.5
Het beroep op de Studierichtlijn slaagt tot slot ook niet. Als een lidstaat van plan is om een verblijfsvergunning in te trekken, mag een student in bepaalde situaties een aanvraag indienen bij een andere onderwijsinstelling om een gelijkwaardige studie te voltooien [5] . Geen van die specifieke situaties [6] doet zich echter voor in het geval van eiser.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] .
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn (EU) 2016/801.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
4.In ieder geval op het moment van de zitting.
5.Op grond van artikel 21, zesde lid, van de Studierichtlijn.
6.Beschreven in artikel 21, tweede lid, onder a, c, d of e, van de Studierichtlijn.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.