ECLI:NL:RBDHA:2022:8492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.20377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf bij partner en de beoordeling van het middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een mvv-aanvraag ingediend om te verblijven bij zijn partner, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het middelenvereiste. De staatssecretaris stelde dat de partner van de eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat het aan de referente was om bezwaar te maken tegen de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid door het UWV. De rechtbank volgde de redenering van de staatssecretaris dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet voldeed aan het middelenvereiste en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris in dit geval niet ten onrechte had afgezien van het horen van de eiser in de bezwaarfase, omdat de eiser onvoldoende relevante omstandigheden had aangevoerd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en de griffier was mr. J.F.A. Bleichrodt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20377

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de mvv [1] -aanvraag van eiser voor “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Namens eiser was aanwezig [A] (referente), bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Als tolk was aanwezig A. Touzani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een mvv-aanvraag ingediend, omdat hij wil verblijven bij zijn partner (referente). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Referente ontvangt een WIA [2] uitkering op grond van de regeling WGA [3] en verweerder neemt volgens zijn beleid [4] in dat geval in ieder geval geen blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan. Eiser wordt daarom niet vrijgesteld van het middelenvereiste. De afwijzing van de aanvraag is volgens verweerder verder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [5] .
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna – voor zover van belang – in op wat eiser heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vrijstelling van het middelenvereiste
3. Eiser vindt dat hij vrijgesteld moet worden van het middelenvereiste vanwege de medische situatie van referente. Het beleid van verweerder bepaalt inderdaad dat er geen blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen bij een WIA uitkering op grond van de regeling WGA, maar dit beleid is onredelijk en moet buiten toepassing worden gelaten. Het beleid sluit namelijk de mogelijkheid uit dat iemand met een uitkering op grond van de regeling WGA vrijgesteld kan worden van het middelenvereiste. Dit is volgens eiser onredelijk, omdat het soms heel lang kan duren voordat iemand in aanmerking komt voor een WIA uitkering op grond van de regeling IVA [6] (waarbij wel vrijstelling van het middelenvereiste mogelijk is).
3.1
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen, volgt uit de systematiek van de WIA, de WGA en IVA dat als een referent blijvend arbeidsongeschikt is, die referent in beginsel in aanmerking moet komen voor een uitkering op grond van de IVA [7] . Het beleid van verweerder [8] sluit daarop aan en is in zoverre dus niet onredelijk, zoals de hoogste bestuursrechter eerder al oordeelde [9] . Als referente het niet eens is met het type uitkering dat zij van het UWV [10] ontvangt en met de medische beoordeling van haar situatie, dan is het aan haar om dit bij het UWV aan te geven en daartegen op te komen. Hierop zijn eiser en referente ook in een eerdere uitspraak over hun situatie gewezen door de rechtbank [11] .
3.2
Eiser heeft in beroep nog een brief ingediend van het UWV over het meest recente gesprek dat referente bij de organisatie had. In deze brief geeft het UWV aan dat er geen aanleiding is om de uitkering van referente te veranderen en dat zij voorlopig 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Deze brief leidt niet tot een ander oordeel, omdat hieruit nog steeds niet blijkt dat referente blijvend arbeidsongeschikt is.
Afwijken van het beleid
3.3
Eiser voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder had moeten afwijken van het beleid [12] .
3.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om van zijn beleid af te wijken. Het is niet aan verweerder, maar aan het UWV, om aan de hand van wat eiser (of referente) heeft aangevoerd te beoordelen of de arbeidsongeschiktheid ook blijvend is. De omstandigheid dat referente al lange tijd een uitkering ontvangt, maakt niet dat direct sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder af moet wijken van zijn beleid. Uit die omstandigheid blijkt namelijk niet automatisch dat de arbeidsongeschiktheid blijvend van aard is. Ook de meest recente brief van het UWV maakt dit niet anders.
Middelenvereiste
3.5
Eiser voert ook aan dat hij aan het middelenvereiste voldoet, omdat referente een WIA uitkering ontvangt die zij in ieder geval nog een jaar na de aanvraag zou ontvangen. Het bedrag dat referente ontvangt is weliswaar lager dan het normbedrag, maar verweerder hoort een individuele beoordeling en belangenafweging te maken. Dat heeft verweerder niet gedaan. Hierbij verwijst eiser onder meer naar het arrest Chakroun van het Hof [13] .
3.6
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Zoals eiser erkent, ligt de WIA uitkering van referente onder het normbedrag. Verweerder heeft daarbij ook de concrete omstandigheid betrokken dat referente nog een uitkering ontvangt, namelijk een uitkering op grond van de Toeslagenwet. Zij doet daarmee een beroep op de publieke middelen. Op grond van het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Het beroep op het arrest Chakroun leidt verder niet tot een ander oordeel. Uit dat arrest volgt dat verweerder een concrete beoordeling moet maken waarbij hij alle aangevoerde individuele omstandigheden moet betrekken [14] . Niet is gebleken dat verweerder dit heeft nagelaten. De rechtbank wijst er hierbij op dat eiser en referente ook in vrij beperkte mate individuele omstandigheden hebben aangevoerd en geconcretiseerd. Zo hebben zij geen stukken overgelegd, bijvoorbeeld over de huur en andere uitgaven van referente, die concreet inzicht bieden in de financiële situatie van referente.
Artikel 8 van het EVRM
3.7
Eiser voert aan dat het afwijzen van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser uit laten vallen. Zo heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat er, ondanks de medische problemen van referente, geen objectieve belemmering is om het familie- en gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Van belang is ook dat referente al lang in Nederland woont en hier haar privéleven uitoefent en dat aan alle overige voorwaarden voor gezinshereniging is voldaan.
3.8
Partijen zijn het erover eens dat tussen eiser en referente sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder moet daarom een belangenafweging maken, waarbij volgens vaste jurisprudentie een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens gezin enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief beleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
3.9
Verweerder heeft in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat het om een eerste toelating gaat. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere feiten en omstandigheden om het belang van eiser zwaarder te laten wegen. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiser mee kunnen wegen dat hij niet voldoet aan het inkomensvereiste en dat er geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Over het betoog dat er door de medische situatie van referente een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen, heeft verweerder terecht gesteld dat dit niet is onderbouwd. Door deze omstandigheden heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser en referente, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
3.1
Eiser voert tot slot aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
3.11
Verweerder heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase, omdat het bezwaar volgens hem kennelijk ongegrond is [15] . De hoogste bestuursrechter heeft onlangs geoordeeld dat vreemdelingen vaker moeten worden uitgenodigd voor een hoorzitting als zij bezwaar maken tegen een besluit [16] . Of verweerder van het horen kan afzien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is de taak van de bestuursrechter om te toetsen of verweerder voldoende acht heeft geslagen op de persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het betreffende geval.
3.12
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval van het horen heeft kunnen afzien. Het lag op de weg van eiser om in de bezwaarfase relevante individuele omstandigheden naar voren te brengen en te onderbouwen. Dat heeft hij in beperkte mate gedaan. Zo heeft hij nagelaten om bijvoorbeeld stukken in te dienen die concreet inzicht geven in de financiële situatie van referente en heeft hij ook geen stukken ingediend die onderbouwen dat er een objectieve belemmering zou zijn om het gezinsleven met referente in Marokko uit te oefenen. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft aangegeven, is het aan eiser om stukken in te dienen die aanleiding geven om te twijfelen aan de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. De rechtbank is met verweerder eens dat eiser hierin niet is geslaagd met wat hij in bezwaar heeft aangevoerd.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
4.Zie paragraaf B7/2.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1164.
8.Zie paragraaf B7/2.1.1. van de Vc 2000.
9.Zie de uitspraak van 26 april 2017.
10.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
11.Zaaknummer AWB 18/3056.
12.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, Chakroun, ECLI:EU:C:2010:117.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:239.
15.Zie artikel 7:2 en artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.