ECLI:NL:RBDHA:2022:8492
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf bij partner en de beoordeling van het middelenvereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een mvv-aanvraag ingediend om te verblijven bij zijn partner, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het middelenvereiste. De staatssecretaris stelde dat de partner van de eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat het aan de referente was om bezwaar te maken tegen de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid door het UWV. De rechtbank volgde de redenering van de staatssecretaris dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet voldeed aan het middelenvereiste en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris in dit geval niet ten onrechte had afgezien van het horen van de eiser in de bezwaarfase, omdat de eiser onvoldoende relevante omstandigheden had aangevoerd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en de griffier was mr. J.F.A. Bleichrodt.