ECLI:NL:RBDHA:2022:8507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op grond van termijnoverschrijding en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 21 juli 2022 bekend is gemaakt, leidde tot beroep van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep buiten de wettelijke termijn van één week is ingediend, aangezien het beroep op 29 juli 2022 is ontvangen. De rechtbank heeft geen verschoonbare omstandigheden kunnen vaststellen die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, ondanks de termijnoverschrijding, het Bahaddar-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in overweging moet worden genomen. Dit arrest stelt dat nationale procedureregels niet in alle gevallen aan vreemdelingen mogen worden tegengeworpen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat in dit geval geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de door eiser aangehaalde landeninformatie en dat er geen bewijs is dat Dublinclaimanten in Spanje systematisch worden gediscrimineerd of geen toegang hebben tot onderdak. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14650
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer NL22.14651, op 19 augustus 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De bestuursrechter moet uit zichzelf beoordelen of een beroep ontvankelijk is. Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 21 juli 2022 en de termijn voor het instellen van beroep bedraagt één week. [1] Het beroep is echter op 29 juli 2022 en daarmee buiten de termijn ontvangen. Op de laatste dag van de termijn was er volgens de pagina ‘Archief onderhoud en storingen’ op www.rechtspraak.nl geen sprake van een storing in Mijn Rechtspraak-Bestuursrecht. Evenmin zijn omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Met deze vaststelling kan echter niet worden volstaan. Dat volgt uit het Bahaddar-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [2] Daarin staat dat een nationale procedureregel niet in alle gevallen aan een vreemdeling mag worden tegengeworpen. Beoordeeld moet worden of bijzondere op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden nopen tot de conclusie dat het effectueren van het bestreden besluit onmiskenbaar zou leiden tot behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich in het geval van eiser niet voor. Verweerder is voldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser bij zienswijze aangehaalde landeninformatie. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat Dublinclaimanten in Spanje stelselmatig worden gediscrimineerd, dan wel geen toegang hebben tot onderdak.
4. Uit de door eiser bij zienswijze aangehaalde uitspraak over de situatie voor Dublinclaimanten in Bulgarije, kan worden afgeleid dat de praktijk van
pushbacksbetekent dat sprake is van systematische tekortkomingen. Hoewel één van de door eiser bij zienswijze aangehaalde bronnen spreekt van pushbacks in Spanje, gaat het daarbij om vreemdelingen die zich aan de buitengrenzen melden. Anders dan in Bulgarije, is niet gebleken dat ook in Spanje sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals vreemdelingen op afstand van de grens die te maken krijgen met pushbacks of een stijgend aantal slachtoffers van pushbacks.
5. Ten slotte laat de omstandigheid dat, volgens eiser, de eerdere ervaringen van de vreemdeling in de ontvangende lidstaat doorgaans niet door verweerder worden meegewogen, onverlet dat eiser niet eerder als Dublinclaimant in Spanje is geweest. Verweerder heeft daarom kunnen overwegen dat eisers eerdere ervaringen in Spanje geen aanleiding zijn om af te zien van overdracht aan Spanje.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D'Hoore, griffier, en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.op grond van artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
2.Arrest van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).