ECLI:NL:RBDHA:2022:8553
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J.L. van de Waals
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van ingebrekestelling en niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022, in de zaak AWB 21/2349, wordt de geldigheid van een ingebrekestelling beoordeeld. Eisers, waaronder een eiseres en haar minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling geldig is, omdat de staatssecretaris op het moment van indiening niet langer in overmacht verkeerde. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de staatssecretaris inmiddels op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank wijst erop dat de eisers recht hebben op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50, en dat het griffierecht van € 181,- door de staatssecretaris moet worden vergoed. De rechtbank verwijst het beroepschrift door naar de staatssecretaris voor behandeling in bezwaar, aangezien eisers het niet eens zijn met de afwijzing van hun aanvraag. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen en de rechten van betrokkenen in het bestuursrecht.