ECLI:NL:RBDHA:2022:8558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.14048 en NL21.14050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaken met betrekking tot verblijfsvergunningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen van twee verzoekers, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvragen waren respectievelijk gericht op 'arbeid als zelfstandige' en 'verblijf als familie- of gezinslid bij S.J. Warburton'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvragen op 30 maart 2021 afgewezen. De verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 4 augustus 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens artikel 8:81, eerste lid, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien er beroep is ingesteld. Echter, op basis van artikel 8:83, derde lid, kan de voorzieningenrechter ook uitspraak doen zonder behandeling ter zitting als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. In dit geval heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de verzoeken kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat er eerder al een uitspraak was gedaan op het beroep, waardoor niet meer voldaan werd aan het connexiteitsvereiste.

De voorzieningenrechter heeft daarom de verzoeken om voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van de griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.14048 en NL21.14050

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam 1], verzoeker

[Naam 2], verzoekster,
Gezamenlijk: verzoekers,
V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 maart 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder
de aanvragen van verzoeker en verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ respectievelijk ‘verblijf als familie- of gezinslid bij S.J. Warburton’ afgewezen.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 4 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft
verweerder het bezwaar van verzoekers daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening treffen indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder het verzoek ter zitting te hebben behandeld, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig toepassing te geven aan
artikel 8:83, derde lid, van de Awb en overweegt daartoe het volgende.
4. Bij uitspraak van 27 november 2021, kenmerk NL21.14048 en NL21.14050 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep, zodat niet langer wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste. De verzoeken zijn om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.