ECLI:NL:RBDHA:2022:8567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/611953 / HA ZA 21-461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldlening en familieruzie binnen vennootschap met betrekking tot administratie en verrekeningsposten

In deze zaak, die zich afspeelt binnen een familiecontext, vordert eiser, [eiser], een bedrag van € 192.994,61 van gedaagde, [gedaagde] Ltd., uit hoofde van een geldleningsovereenkomst. De geldlening is verstrekt voor de aankoop van onroerend goed door de vennootschap, opgericht door [eiser] en zijn zus, [naam 1]. De rechtbank heeft de procedure gevolgd die begon met een dagvaarding op 29 april 2021 en verschillende mondelinge behandelingen, waarbij de partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd door [eiser] voor de gestelde bedragen van € 75.000 en € 50.000, maar heeft wel geoordeeld dat een bedrag van € 68.000 als lening kan worden aangemerkt, dat door [eiser] is verstrekt aan de vennootschap. Daarnaast heeft [gedaagde] Ltd. een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld, waarbij zij [eiser] verzoekt om betaling van een totaalbedrag van € 33.150, dat volgens hen aan de vennootschap is verschuldigd. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] Ltd. gedeeltelijk toegewezen en [eiser] veroordeeld tot betaling van € 32.250 aan [gedaagde] Ltd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [eiser] de volledige administratie van [gedaagde] Ltd. moet overleggen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familieband tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/611953 / HA ZA 21-461 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
gedaagde in (deels) voorwaardelijke reconventie,
gedaagde in het incident,
advocaat mr. P.F.M. Broos te Utrecht,
tegen
de vennootschap naar het recht van SAR Hong Kong
[gedaagde] INTERNATIONAL INVESTMENT LIMITED,
gevestigd te Hong Kong,
gedaagde in conventie,
eiseres in (deels) voorwaardelijke reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B.A. Boer te Den Haag .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] Ltd. of de vennootschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 april 2021 (met producties 1-17),
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een vordering tot een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv en eis in (deels voorwaardelijke) reconventie (met producties 1-8),
  • de conclusie van antwoord in het incident 223 Rv alsmede conclusie van antwoord in reconventie (met producties 18-21),
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 31 mei 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2022, waarbij de zaak is aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen,
  • de brief van 28 juni 2022 van mr. Boer waarin een voortzetting van de mondelinge behandeling is verzocht,
  • de mondelinge behandeling van 13 juli 2022 waarbij [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door de advocaat voornoemd, en namens [gedaagde] Ltd. is verschenen [naam 1] (functie: dga van gedaagde), bijgestaan door de advocaat voornoemd, en vergezeld van de broer en moeder van [eiser] en [naam 1] .
1.2.
De griffier heeft van de zitting van 13 juli 2022 ter zitting aantekeningen gemaakt en een verkort proces-verbaal opgesteld. De volledige aantekeningen zijn in het dossier gevoegd. In beginsel wordt geen uitgebreid proces-verbaal opgemaakt van de mondelinge behandeling, tenzij hier om verzocht wordt en verzoeker een voldoende belang heeft bij het opstellen van een uitgebreid proces-verbaal.

2.De feiten

2.1.
Deze zaak gaat over een geldlening binnen de familie [eiser] . De zoon [eiser] heeft op 28 februari 2006 [gedaagde] Ltd. opgericht, een vennootschap naar het recht van Hong Kong die zich bezig houdt met beleggingsactiviteiten. De zus van [eiser] , mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) verkreeg 95% van de aandelen in de vennootschap en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), neef van [eiser] en [naam 1] verkreeg 5% van de aandelen.
2.2.
In april 2006 heeft de vennootschap de woning aan de [adres] (hierna: het onroerend goed) gekocht en geleverd gekregen.
2.3.
Op enig moment is een huurovereenkomst gesloten tussen de vennootschap en [naam 3] (hierna: [naam 3] ). In een eindvonnis van 23 augustus 2018 (met zaaknummer 4638214/15-35791) heeft de kantonrechter [naam 3] veroordeeld om € 650 per maand aan de vennootschap te betalen voor de huur van het onroerend goed (hierna: de huurkwestie).
2.4.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 11 maart 2020 (zaaknummer C/09/514953/HAZA 16-846, hierna: het vonnis) heeft deze rechtbank [eiser] geboden om zich uit te schrijven als bestuurder van [gedaagde] Ltd. en te erkennen dat hij geen aandeelhouder is, en verder om [naam 1] als bestuurder in te schrijven. Ook heeft de rechtbank [gedaagde] Ltd. geboden om [naam 1] als bestuurder en (95%) aandeelhouder te erkennen, al het voorgaande op straffe van dwangsommen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
In deze procedure vordert [eiser] , bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
(i) veroordeling van [gedaagde] Ltd. tot betaling van € 192.994,61 aan [eiser] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de dag van dagvaarding dan wel van het te wijzen vonnis,
(ii) veroordeling van [gedaagde] Ltd. tot betaling van de kosten van het conservatoir beslag van € 309;
(iii) veroordeling van [gedaagde] Ltd. in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser] legt daaraan (primair) ten grondslag dat hij in 2006 aan [gedaagde] Ltd. een bedrag van € 192.994,61 heeft uitgeleend voor de aankoop door [gedaagde] Ltd. van het onroerend goed. Omdat er geen terugbetalingsafspraken zijn gemaakt en [eiser] (als gewezen bestuurder) geen zeggenschap meer heeft over de vermogensbestanddelen in de vennnootschap (en het tijdstip van terugbetaling), is de geldlening volgens [eiser] onmiddellijk opeisbaar.
3.3.
[gedaagde] Ltd. voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde] Ltd. vordert – voorwaardelijk – bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeling van [eiser] tot betaling van (i) een bedrag van € 20.800, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 26 november 2018 (dan wel een in goede justitie te bepalen datum), (ii) een bedrag van € 12.350, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf het moment dat de huren verschuldigd waren (dan wel een in goede justitie te bepalen datum), en (iii) de proceskosten, inclusief de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente na veertien dagen.
3.5.
Volgens [gedaagde] Ltd. zijn niet alle huurpenningen ten goede gekomen aan de vennootschap, maar heeft [eiser] deze op zijn privérekening laten storten. De vorderingen zijn voorwaardelijk, namelijk onder de vooraarde dat uit de administratie van de vennootschap volgt dat de huur niet aan [gedaagde] Ltd. ten goede is gekomen.
3.6.
[eiser] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorlopige voorziening – overlegging administratie
3.7.
[gedaagde] Ltd. vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, om [eiser] te veroordelen tot afgifte van de volledige administratie van de vennootschap, in ieder geval vanaf 27 mei 2009, binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag (of een gedeelte daarvan) met een maximum van € 250.000. Verder vordert [gedaagde] Ltd. een veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente na veertien dagen.
3.8.
[gedaagde] Ltd. legt hieraan ten grondslag dat uit het vonnis van 20 maart 2020 volgt dat [eiser] onrechtmatig het beheer over de vennootschap heeft gevoerd als ware hij bestuurder, en hij beschikt dan ook over de administratie. [gedaagde] Ltd. wenst afgifte van de volledige administratie inclusief bankpassen en afschriften, zodat zij kan nagaan wat zich binnen de onderneming heeft afgespeeld en zich kan verweren tegen vorderingen van derden. Daarnaast wenst zij duidelijk te krijgen waar het vermogen van de vennootschap zich bevindt. Tot slot wenst [gedaagde] Ltd. inzage in de opbrengst van de huurpenningen van het onroerend goed.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De hoofdzaak in conventie gaat om de vraag of tussen [eiser] en [gedaagde] Ltd. in 2006 een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen voor een bedrag van € 192.994.61.
4.2.
[gedaagde] Ltd. heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat de rechtsvordering tot nakoming van de geldleningsovereenkomst is verjaard (art. 3:307 lid 1 BW). [eiser] heeft daartegen onweersproken aangevoerd dat er geen tijd voor nakoming is afgesproken, zodat de vordering(en) niet kan zijn verjaard. De rechtbank is van oordeel dat op grond van art. 6:38 BW terstond nakoming kan worden gevorderd. Daarmee is, gelet op art. 3:307 lid 2 BW, de rechtsvordering tot nakoming (nog) niet verjaard. Er is nog geen twintig jaar verstreken na de dag van opeising van de geldlening. Ook het beroep op rechtsverwerking wordt verworpen, immers heeft [eiser] na het vonnis van 11 maart 2020 (zie hiervoor in rov. 2.4) waarbij hij niet meer als aandeelhouder van de vennootschap werd gezien, niet stilgezeten of het vertrouwen bij [gedaagde] Ltd. gewekt dat hij zijn rechten niet meer zal uitoefenen. Eveneens strandt het beroep van [gedaagde] Ltd. op schending van de klachtplicht ex art. 6:89 BW nu geen sprake is van een “gebrek in de prestatie” of ondeugdelijke nakoming door [eiser] jegens de vennootschap als bedoeld in dat artikel.
4.3.
De rechtbank neemt bij de verdere beoordeling de navolgende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt (in chronologische volgorde). Daarbij is acht geslagen op de stellingen en weren van partijen, de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling.
I. [eiser] heeft op 2 maart 2006 drie geldbedragen van totaal € 200.000 contant opgenomen van de zakelijke rekening van zijn vennootschap Unicom Den Haag B.V. (hierna: Unicom), namelijk € 75.000 + € 75.000 + € 50.000.
II. Op 29 maart 2006 is vanuit een rekening bij de HSBC bank met nr. 478-517485-833 een bedrag van € 68.000 overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van de vennootschap bij de HSBC bank, met als omschrijving op het overboekingsbewijs:
“loan”. Op het overgelegde rekeningafschrift staat geen naam vermeld van degene die geld zou hebben gestort. Volgens [eiser] is dit geld overgeboekt vanuit zijn privérekening (productie 9 bij dagvaarding jo productie 10): hij heeft hiertoe overgelegd een bankafschrift uit 2014 waaruit volgt dat het betreffende rekeningnummer toebehoort aan de privérekening van [eiser] . [gedaagde] Ltd. heeft op dit punt als verweer gevoerd dat uit het screenshot van de gestelde betaling niet volgt dat die betaling afkomstig is van [eiser] en evenmin dat deze daadwerkelijk is ontvangen door de vennootschap. Er is geen overschrijvingsbewijs overgelegd. En bovendien zijn het geen originelen, en heeft [eiser] eigenhandig “
loan” erbij geschreven.
III. Op 28 maart 2006 heeft [naam 4] , een andere broer van partijen, een bedrag van € 75.000 overgemaakt aan [gedaagde] Ltd. (productie 2 bij conclusie van antwoord). Op 29 maart 2006 is op de zakelijke bankrekening van de vennootschap een bedrag van € 75.000 gestort, waarbij € 5,39 aan kosten is ingehouden. Volgens [eiser] is dit bedrag door hem gestort. [gedaagde] Ltd. voert als verweer dat uit het bankafschrift (dat moeilijk leesbaar is) niet blijkt dat dit bedrag is gestort door [eiser] . Er staat niet vermeld van wie dit bedrag afkomstig is, terwijl onder de transactiedetails staat vermeld dat het om een
‘deposit’gaat.
IV. Op 13 april 2006 is een bedrag van € 50.000 overgemaakt op de zakelijke rekening van de vennootschap. Volgens [eiser] heeft hij dit bedrag vanuit zijn privérekening overgemaakt. Ook hier voert [gedaagde] Ltd. als verweer dat uit het afschrift niet blijkt dat [eiser] het bedrag heeft gestort, terwijl ook hier het woord ‘deposit’ wordt gebruikt en dit kan zowel een storting als overboeking zijn.
V. Op 18 april 2006 is vanuit de zakelijke bankrekening van [gedaagde] Ltd. een bedrag van € 190.816 overgemaakt naar de notaris.
4.4.
Op [eiser] rust op grond van de hoofdregel in art. 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) de stelplicht en bewijslast van de gestelde geldlening. Waar het de bedragen van € 75.000 en € 50.000 onder III respectievelijk IV betreft, oordeelt de rechtbank dat [eiser] onvoldoende concrete aanknopingspunten en onderbouwing heeft aangedragen dat sprake zou zijn van een geldlening. Nergens blijkt uit dat [eiser] vanuit zijn privérekening of privévermogen de betreffende geldbedragen heeft overgemaakt of gestort. Gelet op het gemotiveerde en onderbouwde verweer van [gedaagde] Ltd, mocht van [eiser] worden verwacht dat hij een nadere onderbouwing had gegeven. Dit had [eiser] ook op eenvoudige wijze kunnen doen, namelijk door bijvoorbeeld een bankafschrift van zijn privérekening te overleggen waaruit zou blijken dat daadwerkelijk uit zijn privévermogen de bedragen van € 75.000 (onder III) en € 50.000 (onder IV) zijn overgemaakt. Het enkele feit dat [eiser] van zijn bedrijf Unicom driemaal contant geld heeft opgenomen, zegt niets over de daadwerkelijke bestemming van die gelden, in ieder geval niet dat die bedragen zijn gestort op de rekening van de vennootschap in het kader van een geldleningsovereenkomst. Zijn vordering tot terugbetaling van de onder III en IV genoemde bedragen moet daarom worden afgewezen.
4.5.
Waar het de gestelde betaling van € 68.000 (onder II) aan [gedaagde] Ltd. onder de noemer “
loan” betreft, overweegt de rechtbank dat [eiser] voldoende concrete feiten en omstandigheden, alsook onderbouwing heeft gegeven dat dit bedrag is gestort vanaf de privérekening van [eiser] als lening. Uit producties 9 en 10 bij dagvaarding, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het betreffende rekeningnummer (op de printscreen van maart 2006) 478-517485-833 bij HSBC Bank in ieder geval in 2014 de privérekening van [eiser] betreft. Dit volgt uit een rekeningoverzicht uit 2014 (waarop het corresponderende rekeningnummer is vermeld). [eiser] heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij reeds vanaf 2006 hetzelfde rekeningnummer bij HSBC Bank heeft. De rechtbank acht, mede gelet op de omschrijving “
loan”, voldoende aannemelijk dat het geldbedrag door [eiser] in privé is gestort op het rekeningnummer van de vennootschap als geldlening. Niet valt in te zien dat en wanneer [eiser] zichzelf zou hebben terugbetaald, zoals Wehzhou Ltd. zonder nadere toelichting of onderbouwing nog als verweer heeft aangevoerd.
4.6.
[gedaagde] Ltd. heeft nog als verweer gevoerd dat het onroerend goed niet door [eiser] is betaald uit de gestelde geldlening, maar door de ouders van [naam 1] en [eiser] , die een geldbedrag aan [naam 1] en haar zusjes als bruidsschat hebben gegeven na de oprichting van [gedaagde] Ltd. waarmee zij het onroerend goed hebben aangekocht vanuit de vennootschap. De rechtbank overweegt dat – ongeacht het antwoord op de vraag door wie het
onroerend goedis bekostigd – nog steeds (gelet op rov. 4.5) voldoende vast staat dat [eiser] een geldbedrag van € 68.000 heeft uitgeleend aan de vennootschap.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] Ltd. zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 68.000 aan [eiser] vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
in voorwaardelijke reconventie
4.8.
De rechtbank komt nu toe aan de vorderingen in reconventie.
4.9.
[gedaagde] Ltd. legt aan het onder (i) genoemde bedrag van € 20.800 ten grondslag dat na het eindvonnis in de huurkwestie (zie hiervoor in rov. 2.2) een bedrag van € 20.800 voor de huur van maart 2016 tot en met november 2018 op de derdengeldrekening is gestort van de advocaat van de vennootschap (prod. 7 bij conclusie van antwoord). [eiser] heeft ter zitting erkend dat dit bedrag niet ten goede is gekomen aan de vennootschap, maar door [eiser] in privé is ontvangen.
4.10.
Het onder (ii) genoemde bedrag van € 12.350 ziet op de huurpenningen vanaf november 2018 tot en met juni 2020 (19 maanden). Uit prod. 8 bij conclusie van antwoord blijkt dat de huur is gestort op de privé-rekening van “
[eiser]” ( [eiser] ). [eiser] heeft vervolgens ter zitting erkend dat dit bedrag aan hem in privé is betaald.
4.11.
Vaststaat aldus dat [eiser] aan de vennootschap een bedrag van in totaal € 33.150 is verschuldigd. [eiser] doet vervolgens nog een beroep op verrekening met door hem opgevoerde beheerderskosten, bestaande uit totaal € 650 x 33 maanden = € 21.450. [eiser] stelt dat hij beheerderskosten heeft moeten maken van € 650 per maand, bestaande uit (a) jaarlijkse kosten voor registratie en administratie Hong Kong (€ 75, zie productie 20 bij CvAR), (b) huisvesting kosten kantoor in Nederland (productie 21 bij CvAR met een factuur van de verhuurder Nes Vastgoed van € 1.657,01 waarbij [eiser] 18% van dit bedrag in rekening heeft gebracht bij de vennootschap), en (c) administratiekosten directie en boekhoudkosten en overige kosten
.Daarnaast stelt [eiser] dat hij advocaatkosten heeft moeten maken voor de huurkwestie. [gedaagde] Ltd. heeft dit alles gemotiveerd betwist.
4.12.
De rechtbank verwerpt dit beroep van [eiser] op verrekening met de diverse genoemde posten wegens een gebrek aan deugdelijke onderbouwing, behoudens de jaarlijkse registratiekosten van de vennootschap van € 75 over de jaren 2009 tot en met 2021 (12 jaar) van in totaal € 900. Ter zitting is aan de orde geweest of die registratiekosten in Hong Kong inderdaad door de vennootschap worden gemaakt en ook in het verleden toen [eiser] geen bestuurder was werden betaald door de vennootschap. Dit laatste is desgevraagd met zoveel woorden bevestigd namens de vennootschap door [naam 1] als huidige bestuurder. Daarmee komt een totaalbedrag van € 900 in aanmerking voor verrekening en zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van in totaal € 32.350.
Incident – voorlopige voorziening
4.13.
[eiser] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie enkele stukken uit de administratie overgelegd, bestaande uit de belastingaangifte van de afgelopen vijf jaar (vanaf 2016 tot en met 2020). Volgens [eiser] zijn de bankrekeningen van de vennootschap bij de Rabobank en in Hong Kong opgeheven en meer administratie is er niet. Wel zou [eiser] nog facturen van de boekhouder kunnen overleggen en facturen van de administratie in Hong Kong, aldus [eiser] .
4.14.
De rechtbank stelt vast dat er kennelijk nog administratiestukken bij [eiser] zijn. [gedaagde] Ltd. heeft voldoende belang gesteld om die stukken te krijgen, immers zij dient alle rechten en verplichtingen van de vennootschap te kennen en zich te kunnen verweren tegen eventuele vorderingen of aanspraken van derden. De rechtbank zal de vordering tot overlegging van de administratie dan ook toewijzen als in het dictum weergegeven.
Overig
4.15.
Gelet op het feit dat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, en nu het geschil in essentie binnen familieverband (tussen broer en zus als bestuurder-aandeelhouder) speelt, zal de rechtbank op de voet van art. 237 lid 1 Rv de proceskosten in conventie en in reconventie, evenals in het incident, compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
- veroordeelt [eiser] tot afgifte van de volledige administratie van [gedaagde] Ltd., in ieder geval vanaf 27 mei 2009, binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag (of een gedeelte daarvan) met een maximum van € 250.000;
in conventie
- veroordeelt [gedaagde] Ltd. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 68.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
reconventie
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] Ltd. van een bedrag van € 32.250, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat de huurpenningen verschuldigd waren tot aan de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten tussen partijen; en
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. van Cleef-Metsaars en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.