Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], V-nummer: [nummer], eiseres
[naam kind 1]en
[naam kind 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oekraïense eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen asiel had aangevraagd. De eiseres had haar aanvraag ingediend op 2 september 2021, na een verleden van conflicten met haar familie in Oekraïne, die haar zouden bedreigen vanwege haar huwelijk met een Syrische man. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat Oekraïne in het algemeen wordt beschouwd als een veilig land van herkomst. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 januari 2022, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Oekraïne in haar specifieke geval niet veilig was. Hoewel de rechtbank de problemen met de familie van de eiseres geloofwaardig achtte, was er onvoldoende bewijs dat de Oekraïense autoriteiten haar geen bescherming konden bieden. De eiseres had in het verleden geen aangifte gedaan van bedreigingen en had geen pogingen ondernomen om hulp te zoeken bij de autoriteiten in Oekraïne. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was en verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiseres om aan te tonen dat zij in haar specifieke situatie niet kan rekenen op bescherming van de Oekraïense autoriteiten. De rechtbank wees erop dat de algemene aanname is dat Oekraïne een veilig land is, en dat het aan de eiseres is om het tegendeel te bewijzen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.