ECLI:NL:RBDHA:2022:8593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
9792016 RL EXPL 22-5604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Heuveling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tegen de Staat Der Nederlanden toegewezen wegens onvoldoende verweer

In deze zaak heeft de eisende partij, vertegenwoordigd door mr. R.T. Poort, een vordering ingediend tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat Der Nederlanden, het Ministerie van Justitie en Veiligheid / Landelijk Parket, vertegenwoordigd door mr. P.C.E. Bosland. De procedure is gestart met een dagvaarding op 29 maart 2022. Tijdens de rolzittingen op 6 april en 4 mei 2022 heeft de gedaagde partij om uitstel gevraagd om een conclusie van antwoord te nemen, maar is uiteindelijk niet verschenen op de zitting van 1 juni 2022 en heeft geen verweer gevoerd. Hierdoor heeft de kantonrechter op 29 juni 2022 de uitspraak van het vonnis bepaald.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde partij, ondanks herhaalde mogelijkheden om verweer te voeren, geen enkele reactie heeft gegeven. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de feiten die door de eisende partij zijn aangevoerd, als juist moeten worden aangenomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze feiten voldoende grondslag bieden voor de vordering van de eisende partij, die is toegewezen. De gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de eisende partij op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd.

In de beslissing is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 877,45, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 212,00, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter mr. L.C. Heuveling op 27 juli 2022 in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
L/a
Zaaknummer: 9792016 RL EXPL 22-5604
Extern kenmerk: 20210526
Datum: 27 juli 2022

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser] , toevoeging nr. [toevoeging]

wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.T. Poort,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat Der Nederlanden, het Ministerie van Justitie en Veiligheid / Landelijk Parket,
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.C.E. Bosland.

Verloop van de procedure

Eisende partij heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding van 29 maart 2022 waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Op de rolzitting van 6 april 2022 is gedaagde partij verschenen en is op haar verzoek een termijn verleend tot de rolzitting van 4 mei 2022 voor het (mondeling of schriftelijk) nemen van een conclusie van antwoord. Dit is op de zitting aan gedaagde partij meegedeeld, dan wel haar nadien bij brief van de griffier meegedeeld.
Op de rolzitting van 4 mei 2022 is aan gedaagde partij een laatste termijn verleend tot de rolzitting van 1 juni 2022 voor het (mondeling of schriftelijk) nemen van een conclusie van antwoord. Dit is op de zitting aan gedaagde partij meegedeeld, dan wel haar nadien bij brief van de griffier meegedeeld.
Gedaagde partij is op de daarvoor aangewezen zitting echter niet verschenen en heeft evenmin op andere wijze gereageerd. Op grond daarvan is de uitspraak van het vonnis bepaald op 29 juni 2022. Dat is vervolgens bij brief van 2 juni 2022 aan partijen meegedeeld, waarin verder aan partijen is meegedeeld dat er geen conclusies en/of stukken meer kunnen worden ingediend.
Op 8 juni 2022 heeft de gemachtigde van gedaagde partij verzocht om nog geen vonnis te wijzen en toe te staan dat gedaagde partij alsnog een conclusie van antwoord neemt.
Bij (gewijzigd) rolbericht van 15 juni 2022 is aan partijen meegedeeld dat het verzoek om het nemen van een conclusie van antwoord alsnog toe te staan is ontvangen en is voorgelegd aan de gemachtigde van eisende partij, die daarop op de rol van 29 juni 2022 dient te reageren.
Bij brieven van 20 juni 2020 en 23 juni 2022 is van de zijde van eisende partij meegedeeld dat er niet wordt ingestemd met het verzoek van gedaagde partij om alsnog een conclusie van antwoord te mogen nemen.
De kantonrechter heeft de zaak vervolgens voor het nemen van een rolbeslissing verwezen naar de rolzitting van 13 juli 2022.
Bij rolbeslissing van 13 juli 2022 is het verzoek van gedaagde partij voor het nemen van een conclusie van antwoord afgewezen.
Vervolgens is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
De kantonrechter is bij Koninklijk Besluit van 30 mei 2022 eervol ontslagen als senior rechter in de rechtbank Midden- Nederland en gelijktijdig benoemt tot rechter-plaatsvervanger in een nader bij besluit van de Raad voor de Rechtspraak aan te wijzen gerecht met als datum van indiensttreding 10 juli 2022. Bij besluit van de Raad voor de Rechtspraak van 8 juni 2022 is bepaald dat de kantonrechter het ambt van rechter-plaatsvervanger zal vervullen in de rechtbank Den Haag.
Op 20 juli 2022 is gebleken dat de kantonrechter niet op de voet van artikel 5g van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) met ingang van 10 juli 2022 opnieuw beëdigd is. Dat is op 20 juli 2022 alsnog gebeurd.

Beoordeling van het geschil

De kantonrechter blijft uitdrukkelijk bij de inhoud van de rolbeslissing van 13 juli 2022, die als hier ingelast moet worden beschouwd.
Voor de omschrijving van de vordering van eisende partij en de daartoe aangevoerde gronden wordt verwezen naar de dagvaarding. Nu gedaagde partij, hoewel zij daartoe naar behoren in de gelegenheid gesteld is, tegen de vordering van eisende partij geen verweer heeft gevoerd, moet worden uitgegaan van de juistheid van de feiten die eisende partij aan de vordering ten grondslag heeft gelegd. Deze feiten vormen naar het oordeel van de kantonrechter een toereikende grondslag voor de vordering, zodat deze kan worden toegewezen.
Gedaagde partij zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eisende partij.
Eisende partij heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging.
Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt de gedaagde partij slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.

Beslissing

De kantonrechter,
- veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen € 877,45, vermeerderd met de wettelijke rente over € 763,00 vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde van eisende partij vastgesteld op € 212,00, waaronder € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde van eisende partij;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.C. Heuveling en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022 in bijzijn van de griffier.
de griffier, de kantonrechter,